Populisme definiëren valt nog niet mee
Populisme. Iedereen heeft er een gevoel bij. Velen associëren er bepaalde politici mee. Maar wat het nu precies inhoudt, is lastig af te bakenen. Temeer ook omdat iedere democratische politicus er trekjes van heeft.
Populisme is afgeleid van het Latijnse woord ”populus”, wat volk betekent. Alle democratisch gekozen politici zijn volksvertegenwoordigers. Verreweg de meesten gaan ook uit van de volkssoevereiniteit als hoogste gezagsbron. In die zin zijn het dus allemaal populisten.In de praktijk echter en in de politicologie wordt populisme gebruikt voor een bepaald soort politici. Wie dan precies die populisten zijn, is niet eenvoudig vast te stellen. Vooral omdat er over de definitie van populisme een felle discussie woedt. In alle publicaties erover komen echter enkele kenmerken steeds terug.
Populisten zetten zich allereerst af tegen de elite, tegen ‘Den Haag’. De elite zou het volk niet vertegenwoordigen. Het volk staat, in de tweede plaats, bij populisten op een voetstuk. Zijn wil is maatgevend.
Dat volk stellen populisten graag als eenheid voor. Overigens zetten ze wel graag zelf de lijnen uit. De charismatische, daadkrachtige leider –het derde kenmerk– bepaalt zelf de koers. Al zal hij daarbij niet snel een standpunt innemen dat een meerderheid of groot deel van de bevolking niet deelt.
Ondanks de gepredikte eenheid wakkeren sommige populisten ook tegenstellingen aan, bijvoorbeeld tussen autochtonen en allochtonen.
Populisten doen ten slotte graag een beroep op vaderlandsliefde, nationale trots –Verdonk, bijvoorbeeld– of de meerderheidscultuur (Wilders).
Door hun compromisloosheid komen populisten zelden aan regeren toe. Wel zetten ze doodgezwegen thema’s weer op de politieke agenda en weten ze vaak onverschillige kiezers weer warm te maken voor de politiek. Buitenstaander Fortuyn wist –hoe ironisch– in 2002 de Haagse politiek weer even razend populair te maken.