Een religieus verhaal van een atheïst
„Wetenschap en religie zijn onverenigbaar”, betoogt prof. dr. Herman Philipse, filosoof en atheïst. „Uw verhaal is wel door en door religieus”, repliceert prof. dr. W. J. Ouweneel. Beide hoogleraren kruisten maandag de degens tijdens een symposium over wetenschap en religie in Amsterdam.
De bijeenkomst was georganiseerd door studenten filosofie en psychologie van de Universiteit van Amsterdam. Philipse, hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit Leiden en schrijver van het strijdbare Atheïstisch Manifest (1995), bijt de spits af met de stelling dat wetenschap en religie niets met elkaar te maken hebben. Philips gaat vooral uit van het doctrinair aspect van religie, het geloof in een bovennatuurlijk en onzichtbaar wezen. Hij stelt dat God óf buiten het domein van de rede valt („En dan valt er niets over te zeggen”), óf binnen het domein van de rede („Maar dan valt er ook niets feitelijks over te zeggen”).
Kan Philipse dan ook het niet-bestaan van God bewijzen? „Nee, een bewijs is hier een te zware eis. Ik kan niet verder komen dan waarschijnlijkheidsargumenten.”
Philipse streeft een vorm van atheïsme na die in staat is om álle religies en de interpretaties daarvan „de kop af te hakken”, zoals hij zelf zei. Hij speelde gisteren de bal ook door naar de gelovigen onder zijn gehoor. De meesten van hen, vooronderstelde hij, „geloven in één religie. En dat betekent dat u de andere religies ontkent. En dús zijn gelovigen in veel gevallen óók atheïsten.”
Ouweneel zet in met de stelling dat het geloof in een neutrale, objectieve, onbevooroordeelde wetenschap slechts nog door weinig wetenschapstheoretici wordt aanvaard. „Wetenschap wordt gedragen door ten diepste geloofsvooronderstellingen. De keuze voor de rationaliteit is als zodanig voor- of bovenrationeel, dat wil zeggen: stijgt boven alle rationele denken uit, is een principiële geloofskeuze van het ik. Religie is de aandrang van de mens om een soort laatste zekerheid te vinden. Dit vaste punt is óf te vinden in God, de Schepper en Onderhouder van de gehele scheppingswerkelijkheid, óf is te vinden in iets anders, zoals onpersoonlijke krachten of ideologieën.”
In de seculiere wetenschapsleer ontbreekt volgens Ouweneel het inzicht in de religieuze betekenis van de wetenschapsbeoefening. „Feiten ontlenen hun ware betekenis slechts aan de scheppingsorde en deze kan de mens slechts door de godsopenbaring leren kennen. De seculiere wetenschap komt slechts tot waarheidsmomenten of bepaalde deelwaarheden, maar mist de samenhang van de feiten in een omvattende scheppingsorde. Kort gezegd: de laatste waarheid wordt slechts geworven door de religie, en niet door de wetenschap.”
Prof. dr. J. A. van Belzen, hoogleraar godsdienstpsychologie aan de Universiteit van Amsterdam, vindt dat het begrip religie zo vaag is, dat wetenschappers reeds voorgesteld hebben de term in het geheel niet meer te gebruiken. „Het conflict tussen wetenschap en religie speelt zich vooral in het Westen af. Belangstelling voor religie in de psychologie neemt expansief toe.”
Godsdienstpsychologie gaat volgens Van Belzen zuiver wetenschappelijk te werk. „Zij is religieus noch antireligieus. Uitsluiting van het bovennatuurlijke is wel kenmerkend voor godsdienstpsychologie. Alleen psychische aspecten mogen onderzocht worden, waarbij de wetenschap geen bevoegdheid heeft over de leerstellige positie van de religies.”
Philipse wil de discussie niet onnodig vaag houden door in algemene termen over religie te spreken. „Het gaat om religie in de betekenis van het bestaan van een bovennatuurlijk wezen. Het aannemen van een dergelijk wezen (van God of van goden) is intellectueel en wetenschappelijk niet vol te houden.”
Ouweneel: „Waarom zou het onverenigbaar zijn om in de bijbelse God te geloven en tegelijkertijd wetenschap te bedrijven? Als dat onmogelijk is, heb ik kennelijk een buitengewone prestatie geleverd”, zegt hij tot hilariteit van de zaal. „Wat ú doet, is onmogelijk. Ik denk dat je in de eerste plaats congeniaal moet proberen de andere religie te begrijpen in plaats van met slimme debateertechnieken te willen scoren of alleen met logische argumenten te komen.”
Ouweneel noemt zich een overtuigd aanhanger van de monotheïstische religie van het christendom. „Maar dat wil niet zeggen dat alle andere religies nonsens zijn. De mens is een religieus dier, aangelegd op het bovennatuurlijke. Als we leven met dat bovennatuurlijke, is er altijd iets authentieks dat ons met elkaar verbindt. Maar de formuleringen verschillen, zijn altijd aanvechtbaar.”
Philipse: „U gaat uit van een ervaring van het bovennatuurlijke. En tegelijkertijd zegt u dat die ervaring altijd theoretisch is gekleurd. Is het niet zo dat mensen ervaren wat ze verwáchten te ervaren? Zou het kunnen dat een atheïst dezelfde ervaring heeft als een gelovige? Of zijn het ook andere ervaringen?”
Ouweneel: „Ik weet niet hoe ervaring van een atheïst eruitziet, maar ik ken wel vele voorbeelden van atheïsten in de geschiedenis die bovennatuurlijke dingen zijn gaan ervaren en zo radicaal tot bekering kwamen. Een atheïst sluit zich door zijn denkkeuze voor deze ervaringen af. Hij heeft ze niet, omdat hij ze niet wíl hebben. Het probleem van Philipse is niet zijn manier van denken, maar zijn wil. Hij wil zich niet openstellen voor het bovennatuurlijke. En daarom krijgt hij zulke ervaringen ook niet.”
Philipse is fundamentalistisch, zo opponeert een deelnemer vanuit de zaal. „Uw manier van logisch denken is kennelijk alles.”
Philipse: „Niemand heeft mij horen zeggen dat er niet meer is dan logica. Wetenschap en religie zijn niet logisch verenigbaar. Maar dat wil niet uitsluiten dat ze dat psychologisch wel kunnen zijn. Religieuze mensen hebben het idee dat zij de ’masters’ zijn van de zingeving. Zingeving is veel meer iets emotioneels, waarbij de hypothese van God er niets aan bijdraagt.”
Ouweneel: „Ik denk dat het probleem in Philipse is ingebakken. U bent niet alleen logica? U wekt toch erg de indruk dat alles logica ís!”
Philipse: „Wetenschap is de meest betrouwbare vergaring van kennis. Religies willen ons voorspiegelen dat er iets meer is dan wij in werkelijkheid kunnen weten. Ik zoek werkelijke bevrediging van mijn emotionele behoeften, geen fictieve bevrediging, zoals religies mij voorspiegelen.”