DeeltijdPlus deed meer kwaad dan goed
Met veel mediagevoel presenteerde de Taskforce DeeltijdPlus gisteren zijn laatste rapport. De werkgroep, twee jaar geleden door het kabinet aangesteld om zich te buigen over de vraag hoe vrouwen te bewegen zijn om meer uren te werken, zet hoog in: alles wat belemmert om betaalde arbeid te verrichten, moet verdwijnen.
Het kan verkeren. Werd deeltijdwerk in de jaren tachtig nog actief gepromoot –wat daarna jarenlang tot een bovengemiddelde economische groei leidde–, inmiddels wordt het verschijnsel meer en meer geproblematiseerd.Taskforcevoorzitter Pia Dijkstra schetste gisteren een beeld van waar de samenleving volgens haar dolgraag naartoe wil: een maatschappij waarin mannen en vrouwen in gelijke mate betaalde arbeid verrichten. En als het even kan fulltime. Vrouwen die niet werken, moeten een uitzondering worden.
Nu klinkt de roep om vergroting van het arbeidsaanbod in tijden van economische malheur en rap oplopende werkloosheid sowieso al wat voorbarig in de oren. Maar goed, regeren is vooruitzien. Vreemder is het dat DeeltijdPlus voorbij lijkt te gaan aan onderzoek op onderzoek van gerenommeerde instituten waaruit blijkt dat de werkende vrouw helemaal niet zit te wachten op de feministische heilsstaat die Dijkstra schetst.
De meeste Nederlandse vrouwen –driekwart van hen werkt in deeltijd– willen niet meer uren werken. Zij zijn uiterst content met hun deeltijdbaan van gemiddeld 25 uur per week en willen zich verder richten op andere zaken, zoals de opvoeding van hun kinderen. Ook de culturele constellatie waarbij mannen meer werken en vrouwen meer zorgen, vinden zij –en hun partners– prima.
Vanuit die optiek valt het ineens heel goed te begrijpen dat de overheid de uitgaven aan kinderopvang in de afgelopen jaren verveelvoudigde tot maar liefst 3 miljard euro per jaar, zonder dat dit substantieel effect had op de arbeidsdeelname van vrouwen.
Omdat de taskforce inmiddels zelf ook wel inziet dat de verwachtingen omtrent een vrijwillige vergroting van de arbeidsinzet niet al te hooggespannen kunnen zijn, eindigde hij zijn werkzaamheden gisteren op een meer dwingende toon.
Om vrouwen aan te sporen meer uren te gaan werken, zou het kabinet de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting, het belastingvoordeel voor de niet-werkende partner, versneld moeten afbouwen en ook een streep moeten halen door de uitzonderingspositie hierbij voor gezinnen met jonge kinderen.
Die maatregel knijpt de –in deze kabinetsperiode opnieuw flink getaande– keuzevrijheid binnen gezinnen nog verder af. Gelukkig brak gezinsminister Rouvoet, die het DeeltijdPlusrapport in ontvangst nam, gisteren een lans voor de (financiële) vrijheid van vrouwen zelf te kunnen bepalen óf, wanneer en hoeveel uur zij zich willen begeven op de arbeidsmarkt.
Zijn pleidooi voor een gezond gezinsbeleid was de afgelopen jaren een verademing te midden van een PvdA die op Onderwijs vooral de trom roerde van emancipatie –vrouwen moeten economisch zelfstandig zijn en hun talenten benutten– en een CDA dat op Sociale Zaken meer dan ooit hamerde op arbeidsparticipatie – vrouwen zijn straks onmisbaar op de arbeidsmarkt.
Het finale rapport van DeeltijdPlus draagt de titel ”De discussie voorbij”. Om een geheel andere reden dan de werkgroep hiermee voor ogen staat, zou het inderdaad goed zijn als de agressieve discussie over het oppompen van deeltijdbanen nu inderdaad ten einde is gekomen. Ze heeft namelijk meer kwaad dan goed gedaan, door alle vrouwen die er bewust en uit volle overtuiging voor kozen deels of geheel prioriteit te geven aan de opvoeding van de komende generatie, in de verdediging te drukken.