Oorlog, omdat er zo veel op het spel staat
De oorlog tegen Irak wordt gevoerd in naam van een cultuur van vrijheid en democratie, tegen een dictator die met zijn onderdrukking en demonische politiek een bedreiging voor de regio en de wereldorde vormt, schrijft dr. Bart Jan Spruyt.
Volgens hem is het niet genoeg te waarderen dat er nog enkele naties zijn die zich dat realiseren en niet geaarzeld hebben, anders dan Nederlandse politici, hun verantwoordelijkheid te nemen.
Ik herinner mij ooit een conservatief heer van stand te hebben gesproken, een Engelsman op gevorderde leeftijd, die zich tegenover mij beklaagde over het verval van de westerse cultuur. Hij deed dat welbespraakt en nog goed beargumenteerd ook, en ik hoorde hem welwillend aan. Totdat hij ineens zei dat er maar één remedie was: „a good old-fashioned war”. Een goeie, ouderwetse oorlog zou het medicijn zijn om het Westen van zijn mietjescultuur te genezen.
Op zo’n moment geloof je je oren niet. Als er iets is dat ons op de gebrokenheid van het bestaan wijst, en op de allesbehalve toevallige aanwezigheid van het kwaad, dan is het oorlog. Wie de beelden vanuit Irak volgt en tegelijkertijd bedenkt hoe het leven bedoeld is, die zal zich dat realiseren. Er is geen enkele reden ooit verlangend uit te zien naar geweld, hoe gerechtvaardigd de uitoefening ervan ook kan zijn.
Noodzakelijk
Er kan echter een moment aanbreken waarop het voeren van een oorlog noodzakelijk is, en dat moment brak deze week aan, in de nacht van woensdag op donderdag. Een van de meest bedenkelijke kanten van het voorafgaande debat over een oorlog tegen Irak was dat het hier en daar (en meer hier dan daar) zo werd voorgesteld alsof het Witte Huis in handen gevallen was van een stelletje doldrieste cowboys die niets liever wilden dan hun bloeddorstigheid uitleven. Maar zo is het niet.
De beeldvorming over Bush en de kring van neoconservatieve intellectuelen om hem heen, is in het Westen uitgesproken negatief. Gemakshalve wordt dan voorbijgezien aan het feit dat Bush een van de best opgeleide Amerikaanse presidenten ooit is. En wie benieuwd is naar het intellectuele gedachtegoed achter deze oorlog, hoeft slechts twee boeken te lezen, een politiek en een militair boek. Het militaire is geschreven door Eliot Cohen en heet ”Supreme Command”. Het trekt de lessen uit fouten uit het verleden en spoort politici aan zich ook met de details van de oorlogsvoering in te laten. Het politieke is van William Kristol en Laurence Kaplan en heet ”The War over Irak”. Het bepleit een zelfbewuste interventionistische politiek, gericht op het voorkomen van oorlogen en het verspreiden van democratie.
Dat gedachtegoed beheerst de politiek van Bush. Wij -wij, de vrije wereld- hebben een dispuut met een dictator die niet alleen tienduizenden tegenstanders heeft vermoord, gifgas tegen zijn eigen bevolking heeft gebruikt en agressie tegen twee buurlanden heeft gepleegd, met een dictator die niet alleen Israël met raketten heeft bestookt en een premie van 10.000 dollar heeft gezet op elke terroristische zelfmoordaanslag van Palestijnse extremisten - maar ook met een dictator die twaalf jaar lang de Verenigde Naties heeft getrotseerd en meer dan twaalf resoluties van de Veiligheidsraad heeft geschonden.
Wat velen dreigden te vergeten, is dat deze Saddam niet zou hebben geaarzeld massavernietigingswapens in te zetten als hij de kans had gekregen door te gaan met de ontwikkeling ervan. Daarmee zou hij een blijvende bedreiging van de stabiliteit in de regio en van de wereldvrede zijn geweest. En barbarij moet worden gekeerd. Over Saddams mogelijke banden met terroristische groeperingen hoeven we het dan nog niet eens te hebben. Maar ook vanuit humanitair perspectief is oorlog met Irak te verkiezen boven vrede met Irak.
Athene
”De storm steekt op”, zo noemde Churchill het eerste deel van zijn oorlogsmemoires, en hij beschreef vooral hoe alleen vastberadenheid en resoluut optreden een satanische dictator konden weerstaan. Als de tegenstander demonisch is, helpt geen poging om de ontwikkelingen door verdragen, onderhandelingen en inspecties voorzichtigjes aan in goede banen te leiden.
Nu de oorlog daadwerkelijk is uitgebroken, kan de vraag aan de orde komen in de naam van wie of wat deze gevoerd wordt.
Ik ken geen beter antwoord dan het antwoord dat een Grieks politicus al zo’n 2400 jaar geleden heeft gegeven, vastgelegd door de historicus Thucydides. Het democratische Athene voerde de zogeheten Peloponnesische Oorlog tegen het gesloten en hiërarchische Sparta. Bij de stoffelijke resten van de eerste gesneuvelden sprak Perikles een lange lijkrede uit. Waarom sprak hij zo lang? Omdat er zo veel op het spel staat, was zijn antwoord. Een hele cultuur, een staatsinrichting, openheid en democratie, trots op een gemeenschappelijke identiteit, vrijheid, en respect voor tradities. Die cultuur moest worden verdedigd. En alhoewel die cultuur vanuit christelijk-conservatief standpunt ook vragen kan oproepen, dienen we ons te realiseren dat we niets beters hebben, noch ooit zullen krijgen.
Het komt mij voor dat Bush en Blair twee van de weinige politici zijn die zich dit bewust zijn geweest, en om die reden hun verantwoordelijkheid hebben durven nemen. Dat is niet genoeg te waarderen.
Athene is uiteindelijk ten onder gegaan - niet omdat Athene niet tegen Sparta bestand was, maar om een andere reden. Athene is aan zichzelf ten onder gegaan, aan al te grote openheid en experimenteerdrift, en vooral door een gebrek aan moed, aan een halfhartigheid op een moment van gevaar dat de vijand beslissend in de kaart speelde.
Lafheid
Wie hierover nadenkt, kan niet anders dan bange vermoedens hebben over de ruggengraat van Nederlandse politici. Die hebben zich er niet voor geschaamd de discussie over Irak in binnenlands-politieke banen te leiden en volledig binnen het kader van de kabinetsformatie te voeren. CDA-minister De Hoop Scheffer beloofde onlangs nog logistieke steun aan de Amerikanen. Maar om de PvdA te vriend te houden, was het CDA tot een bleek compromis bereid: wel politieke, maar geen militaire steun. En de smoes luidde dat daarvoor geen draagvlak bestond onder de bevolking. Daar had ook Blair mee te maken. Maar hij weet nog dat politici ook de taak kunnen hebben de bevolking ergens van te overtuigen, in plaats van het willoze verlengstuk van hun gevoelens te zijn. Het is helaas niet anders, maar de sociaal-democraat Blair heeft de christen-democraat Balkenende dezer dagen in alle opzichten overtroffen.
Als een jongere versie van Den Uyl -wiens overmoed in 1977 een einde aan de coalitiebesprekingen tussen PvdA en CDA maakte- eiste PvdA-leider Bos vervolgens nog een concessie. Het CDA moest ook die politieke steun intrekken. De CDA-fractie zegde daarop het vertrouwen in de PvdA op, maar Verhagen en Balkenende (CDA) en Bos blijken inmiddels bereid een streep onder alle discussies te zetten. De oorlog is inmiddels immers uitgebroken, en gesteld voor de keuze tussen Saddam en Bush is zelfs de PvdA bereid voor de Amerikaanse president te kiezen. En het CDA neemt met dit pragmatisme (het typische kenmerk van een partij die lijdt aan ideeënarmoede) nog genoegen ook.
Zo onderscheiden Nederlandse politici zich door bleekheid en lafheid - het type mensen waaraan Athene ooit ten onder ging, zoals Bush en Blair blijken te weten. De auteur is directeur van de Edmund Burke Stichting, een platform voor conservatieve gedachtevorming in Den Haag.