Kerk & religie

„Christendom remt menswetenschap”

Binnen de christelijke cultuur kon wel de natuurwetenschap maar niet de menswetenschap tot ontwikkeling komen, stelt dr. Harry van den Bouwhuijsen. Reden: de mensvisie in het Westen is gebaseerd op de stelling dat de mens beelddrager of schepsel Gods is. „Die overtuiging remt een wetenschappelijke kijk op de mens.”

Klaas van der Zwaag
23 March 2010 07:57Gewijzigd op 14 November 2020 10:10
Van der Bouwhuijsen. Foto RD.
Van der Bouwhuijsen. Foto RD.

Van den Bouwhuijsen (1944), historicus en cultureel antropoloog, spreekt van een „monotheïstische waarheidsclaim”, die andere niet-westerse culturen wezensvreemd is. In zijn proefschrift ”In de schaduw van God” (uitg. Klement, Kampen), waarop hij vorige week donderdag promoveerde aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam, zet hij uiteen dat de overtuiging van de mens als beeld van God een „artefact” (kunstvoorwerp uit oude tijd) is, „geconstrueerd uit materialen die uitsluitend aangeleverd worden door een specifieke cultuur”. Zolang de menswetenschappen zich niet losmaken van wat hij noemt de „folk psychology” (de dagelijkse leefervaring van mensen) van een specifieke (christelijke) cultuur, zijn ze te typeren als „geseculariseerde theologie met ongegronde wetenschappelijke pretenties.”De natuurwetenschap bestond aanvankelijk in het ontdekken van een directe relatie tussen Gods boodschap en de studie van de natuur. Pas in de achttiende eeuw werd de kennis van de natuur een waarde op zichzelf. Van Bouwhuijsen ziet hierin een duidelijke secularisering, die hij toejuicht. „Wij zijn getuigen van een historisch proces waarin de natuur steeds minder beschouwd ging worden als Goddelijk Boek dat om exegese vraagt, en steeds meer als neutraal kenobject dat om verklaring vraagt.”

De mens als „beelddrager” van God gaf wel de stoot tot de natuurwetenschap, het beheersen van de natuur, maar niet tot de menswetenschappen. Het christelijk mensbeeld is vanuit mondiaal perspectief een lokaal en historisch bepaald beeld, aldus de promovendus. „Dat zou geen probleem hoeven op te leveren –hetzelfde geldt immers voor alle mensbeelden uit alle culturen– ware het niet dat nu juist dít beeld voorzien is van de monotheïstische universaliteitsclaim, die andere cultuurtypen wezensvreemd is.”

De schrijver wil die universele claim doorbreken. „Pas als we over een veelheid van beschrijvingen beschikken uit verschillende culturen –nogmaals: op dit moment is dat nog niet of nauwelijks het geval– zullen we in staat zijn wetenschappelijke hypothesen en theorieën over de mens te formuleren, die in de wetenschappelijke arena de confrontatie moeten aangaan met elkaar en met opgetekende waarnemingen uit velerlei culturen.”

De promovendus breekt een lans voor een mensopvatting die ruimte schept om ons gedrag niet meer te verklaren vanuit een ”binnen”. Er is volgens hem te veel nadruk gelegd op het bewustzijn als ontstaan van gedrag. „Pas vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw is in wetenschappelijke kringen het inzicht geleidelijk gegroeid dat verreweg het grootste deel van de menselijke mentale activiteit ónbewust verloopt, en zelfs in veel gevallen voor het bewustzijn ontoegankelijk is.” Hij wijst daarbij op de resultaten van de experimentele psychologie en de neurowetenschap.

Dood van God

De titel van het proefschrift is ontleend aan Nietzsches ”Die fröhliche Wissenschaft”, waarin de schrijver de dood van God verkondigt, maar er tevens op wijst dat we nog „zijn schaduw moeten overwinnen.” Het is toespeling op het verhaal over Boeddha, die na zijn dood nog eeuwenlang zijn schaduw in een grot vertoonde.

U wilt in uw boek de mens los van God denken en zo de menswetenschap mogelijk maken. Ondergraaft u daarmee niet een van de kernelementen van de joods-christelijke westerse cultuur, ook in het denken over de mens?

„Ik verdedig de stelling dat het joods-christelijke mensbeeld een onvoldoende basis levert voor een wetenschap die pretendeert uitspraken over de mens te doen. Op basis van dat mensbeeld schrijven wij zowel aan mensen uit andere culturen als aan onszelf eigenschappen toe die zij en wij niet bezitten. Bijvoorbeeld het besef dat alle mensen uit alle culturen een ”besef van het goddelijke” hebben, of dat wij een ”vrije wil” hebben. Er zijn goede redenen om daar vraagtekens bij te plaatsen. Aan de andere kant zitten er in het joods-christelijke mensbeeld ethische elementen die ik niet graag zou ondergraven. Bij voorbeeld het gebod je naaste lief te hebben als jezelf, dat onder andere tot uitdrukking komt in de verplichting die wij voelen om iets aan de armoede in de wereld te doen en in onze bereidheid om onmiddellijk in actie te komen zodra er zich ergens op de wereld een ramp voordoet. Dit soort ethische keuzen valt echter buiten het bereik van de menswetenschap.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer