Jacobus Revius (1586-1658)
Jacobus Revius ligt begraven in de Leidse Pieterskerk. Zijn tijdgenoten laten daarover geen misverstand bestaan. Maar wie gaat zoeken in de Leidse begraafboeken uit die tijd, kan hem nergens vinden. Lange lijsten met namen, maar geen Revius.
Hoe dat kan, daarvan krijg je een vermoeden als je ook de registers raadpleegt: daarin staat Revius wel degelijk vermeld. Terug naar het begraafboek, nu gewapend met de juiste bladzijde en datum. Wat blijkt? De pagina is aan de onderkant afgesneden, je kunt nét nog zien dat ook daaronder iets geschreven moet zijn. Maar leesbaar is het niet meer.
Zo gaat dat zelfs met beroemde mannen: hun graf is niet meer terug te vinden. Revius zelf was zich daar goed van bewust: „Wat is de mens, zijn loop, zijn hoop, zijn jacht? Het is een bloem die voor een wijl men acht (…), het is een wind die fluks waait heen en weer, het is een droom die eens komt en niet meer, het is een spoel die door het web men schiet, het is een snik en daarna is het niet.”
Hoe kan een mens zichzelf dan nog troosten? Alleen via de kunst, zeggen talrijke dichters en schrijvers. Wie schrijft, die blijft, ook al is hij gestorven. Revius gebruikt dat argument soms ook - enige dichterlijke ijdelheid was hem niet vreemd. Maar daarbij blijft het natuurlijk niet bij deze orthodox-gereformeerde dichter, die ook als theoloog en geschiedschrijver betekenis heeft gehad. De enige echte troost put hij, telkens opnieuw, uit het uitzicht op het eeuwige leven.
Zijn eigen levenseinde is dan ook zoals het een voorbeeldig christen betaamt. „Nooit”, zegt professor Hoornbeek, die in 1658 de lijkrede hield, „hoorde ik Revius klagen of spreken over zijn lot.” Vlak voor zijn dood wenste hij vurig „dat hij eindelijk de hemelse ruste mocht deelachtig worden.” Zoals hij, vanuit het perspectief van de eeuwigheid, al tijdens zijn leven schreef: „Hier en hoor ik niet meer: aarde zijt gij, van de aard’ genomen/ en moet weer tot aarde komen./ Maar: al zijt gij stof en asse, ’t eeuwig leven zult gij erven/ vrij van sterven en verderven./ (…) Uit het paradijs gedreven ben ik toenmaal, maar hoe schoon/ is de hemel waar ik woon!”
Tijdens de Boekenweek besteedt de redactie dagelijks aandacht aan dood en graf van een schrijver.