Jacqueline van der Waals (1868-1922)
Schrijven over het sterven. Dat was de moeilijkste opdracht die Jacqueline van der Waals als dichteres kreeg aangereikt.
In zijn boek over haar leven en werk schrijft Henk van der Ent: „Ze leefde grotendeels incognito: een keurige dame uit hogere kringen; een lerares die ook wel schreef, zij het met weinig succes. Hoe veilig dit ’uiterlijk’ als incognito geweest moet zijn, voorzover het echt was, beklemde het haar. Dit blijkt uit haar werk, vooral uit haar proza. Waar is de grote opdracht, waar is de taak die de inzet van alles vraagt en waar is de God die dat werk oplegt en mij hieruit haalt? Dat waren de vragen waarop ze antwoorden probeerde te vinden. Het antwoord kwam plotseling, de opdracht luidde: sterven. Sterven zoals haar moeder deed: zonder klacht. (…) En de opdracht was: dat afscheid onder woorden brengen, staande tegenover God.”
Ze schreef een aantal van haar mooiste verzen, nadat ze te horen had gekregen dat ze kanker had. Soms over de gehechtheid aan het leven: „Ik sprak niet ’goede Dood’, ik sprak niet ’boze’,/ Maar ’t dennenbosje geurde, en de rozen,/ En ’k had het leven nooit zo lief gehad.”
Soms ook over de aanvaarding van de dood: „Dit zijn Uwe wegen,/ Ook de mijne? ’k weet het niet, mijn God,/ Al mijn wensen en begeerten zwegen./ Toen Gij tot mij spraakt, ik sprak niet tegen,/ Ik aanvaardde Uw gebod.”
Ze was 53 jaar toen ze overleed. Op 3 mei 1922 werd ze, algemeen erkend als de belangrijkste protestantse dichteres van haar generatie, begraven op de Nieuwe Oosterbegraafplaats aan de Kruislaan in Amsterdam. In 1983 deed de familie afstand van het graf en werd de steen verwijderd.
Wat rest, is een handvol poëzie. Zoals haar bekende vers ”Najaarslaan”, met de vaak geciteerde regels: „Waar gouden de portalen zijn, hoe zullen daar de zalen zijn!” Het gedicht dat afsluit met het wijdste uitzicht dat de dichteres te bieden had: „Ik sprak: ’Als bij mijn aankomst wijd/ Die poorten openstaan,/ In welk een grote heerlijkheid/ Zal ik dán binnengaan,/ Indien van goud de gangen zijn,/ Hoe groot moet mijn verlangen zijn,/ De zalen in te gaan!’”
Tijdens de Boekenweek besteedt de redactie dagelijks aandacht aan dood en graf van een schrijver.