Onthef directeur basisschool van minder leuke taken
Laat directeuren in het basisonderwijs zich vooral richten op onderwijskundige taken en het leidinggeven, stelt Anton Dieleman RA voor. De animo om directeur te worden zal dan toenemen.
Deze krant besteedde op 16 februari aandacht aan het directeurentekort in het basisonderwijs, naar aanleiding van een recent uitgebracht rapport. De Eerste Kamer heeft daarnaast de Wet goed onderwijs, goed bestuur aangenomen die onder meer scheiding van bestuur en toezicht regelt (zie de opiniebijdrage van Bram Karels in het RD van 18 februari). Onderwerpen die op het eerste gezicht los staan van elkaar. Maar dat is slechts schijn. Het wetsvoorstel heeft diverse elementen in zich om het directeurentekort de komende jaren te versterken.De nieuwe wet is onder meer bedoeld om de inspectie adequater te kunnen laten ingrijpen als de kwaliteit van het onderwijs onvoldoende is. Terecht is als bezwaar aangevoerd dat een scheiding van bestuur en toezicht daarvoor volstrekt overbodig is – zeker voor kleine scholen, de zogenaamde eenpitters. Scholen die goed functioneren worden nu met een organisatieprobleem opgezadeld en scholen die nu onvoldoende functioneren zullen niet beter gaan presteren door de scheiding van bestuur en toezicht.
Uiteraard is er niets tegen adequaat intern toezicht op de kwaliteit van leeropbrengsten. Het probleem van die scheiding zit in het feit dat een extra laag in de organisatie onmiddellijk leidt tot extra procedures, richtlijnen en controlemechanismen.
Op die manier is het risico levensgroot dat de vorm het van de inhoud wint. Op veel reformatorische scholen, waar een directeur niet op een positie als bestuurder zit te wachten, wordt deze straks opgezadeld met een extra organisatorische laag die over zijn of haar rug meekijkt. De animo om directeur te worden zal er gemiddeld genomen niet groter op worden.
Uit het onderzoeksrapport komt naar voren dat de gemiddelde directeur de beheersmatige en financiële kant van de functie het minst aantrekkelijk vindt. De onderwijskundige kant en het leidinggeven aan medewerkers geven daarentegen wel voldoening. Dat onderscheid biedt mogelijkheden voor een adequate oplossing.
Die ligt niet in een extra bestuurslaag. Integendeel. Juist op meer materiële aspecten van het directeurschap kan individueel, bovenschools of federatief ondersteuning worden geboden. Financiële, technische en personele beleidsmedewerkers kunnen directeuren ontlasten en juist die taken uitvoeren die directeuren het minst ambiëren.
Op langere termijn moet worden geïnvesteerd in een volwaardige managementopleiding primair onderwijs. Uiteraard moet de onderwijskundige kant door middel van een stageonderdeel daarin een plaats krijgen. Verder verdient de honorering van directeuren de nodige aandacht. Daarbij geldt: kwaliteit kost geld, maar geen kwaliteit kost op termijn veel meer.
De auteur is registeraccountant en vervult diverse bestuursfuncties binnen het reformatorisch onderwijs.