„Dokter en patiënt beslissen samen”
Vroeger wist de dokter alles en hij besliste alles. Later wist de patiënt ook iets en besliste hij steeds meer. Evenwicht daarin is nodig, was zaterdag de boodschap tijdens een symposium van het Prof. dr. G. A. Lindeboominstituut (PLI) in Ede. En: „Levensbeschouwing stuurt altijd de praktijk.”
Patiënten zijn mondiger, beter geschoold en beter georganiseerd dan vroeger en ze kunnen zorgverleners beter met elkaar vergelijken.
„Over die toegenomen autonomie van de patiënt wordt in de zorg vaak te negatief gesproken”, zei prof. dr. C. Spreeuwenberg, decaan van de faculteit der gezondheidswetenschappen aan de Universiteit Maastricht. „Vroeger was de relatie paternalistisch: de zorgverlener bepaalde alles. Daarna deden artsen soms te veel wat de patiënten wilden. Dat is ook geen interactie. Momenteel bestaat er meer evenwicht. Zorgverlener en zorgvrager, elk met hun waarden en normen, bepalen samen wat er gaat gebeuren. De autonomie van de beroepsbeoefenaar gaat niet verder dan de vrijheid die de patiënt hem geeft, en zelfs dan wordt die vrijheid door allerlei regels en plichten beperkt.”
Door de verschuiving van aanbod- naar vraaggerichte zorg kunnen zorgverleners beter inspelen op wat patiënten willen en belangrijk vinden, maar dat moet wel binnen de bestaande structuren passen, zei Spreeuwenberg. „De belangen en normen van de patiënt behoren centraal te staan, maar de waarden en normen van de beroepsbeoefenaar mogen dat wel beperken. Het is dus niet: U vraagt, wij draaien.”
Een dokter moet nee kunnen zeggen als de patiënt iets wil dat niet goed voor hem is, zei ook prof. dr. ir. H. Jochemsen, directeur van het Lindeboominstituut sinds de oprichting in 1987. Hij wees erop dat de relatie tussen zorgverlener en zorgvrager vaak beter is als zij in levensbeschouwing overeenstemmen.
Een medicus moet openstaan voor kritiek, want dat is onmisbaar voor een vertrouwensrelatie, zei Jochemsen. Anderzijds heeft een zorgverlener ruimte van handelingsbevoegdheid nodig. Daarbij moet er geen inmenging van derden zijn, zoals verzekeraars of de overheid. Het streven naar kostenbeheersing kan leiden tot een te smalle opvatting van het medische beroep. Zorg is niet een techniek of product, maar een praktijk van welmenend weldoen, zei de PLI-directeur. „Wees niet te technisch, maar kijk ook of er achter de klacht andere problemen schuilgaan.”
Huisartsen ervaren soms een machtsstrijd tussen vrager en aanbieder over de beschikbare technieken. Prof. Spreeuwenberg noemde ook als problemen dat de patiënten moeite hebben goede informatie te vinden, dat ze minder spankracht hebben waardoor steeds meer agressie ontstaat, dat de structuren in de zorg complex zijn en dat medici minder bereidheid tonen om 24 uur per dag voor de patiënten klaar te staan.
In de zorg slijten begrippen als solidariteit, bezieling, plichtsbesef, roeping en onbaatzuchtigheid steeds meer uit, signaleerde de Maastrichtse hoogleraar. De beroepsbeoefenaren zijn vaak te defensief, te veel naar binnen gericht, te weinig bestand tegen kritiek, hebben te weinig antenne voor maatschappelijke veranderingen en willen wel hun technologische, maar niet hun professionele functioneren aanpassen.
Patiënt- en professiegestuurde zorgverlening vormen geen tegenstelling, zei Jochemsen. „Goede zorg kan meestal slechts gerealiseerd worden door gezamenlijke inspanning van zorgvrager en zorgverlener.”