Opinie

Kleinkinderen verbraken ’t zwijgen

Enkele dagen na de watersnoodramp van 1 februari 1953 bezocht prinses Wilhelmina Zuidwest-Nederland. Van een goed voorbereid bezoek was geen sprake. Vandaar dat de verrassing onder de achtergebleven bevolking groot was. Een vrouw die de vroegere vorstin plotseling ontwaarde, snikte even, herpakte zich en zei: „Konehinne, bedankt, mae ’t is zo erreg.”

tekst Jan van Klinken
19 February 2010 19:39Gewijzigd op 14 November 2020 09:55

De prinses zal ’t wel begrepen hebben en niet veel verder hebben doorgevraagd. Deze immense tragedie, al dat leed, de verliezen, de algehele ontreddering, het hopeloze verdriet –hoe was dat alles in woorden te vangen? ’t Was zo erreg. Daarmee was op dat moment alles gezegd.In termen van nu zouden we zeggen dat de gebeurtenissen eerst allemaal een plek moesten krijgen. De mensen waren letterlijk met stomheid geslagen. Pas daarna kwamen de verhalen los en deelden mensen de herinneringen aan die traumatische dagen. Althans, dat zou je verwachten. Wie zulke verschrikkingen heeft meegemaakt, wil op zeker moment de gebeurtenissen van zich afpraten, wil lucht geven aan wat het gemoed niet kan bevatten. Maar zo ging het niet. De eilanden zwegen.

Precies in de periode na de watersnood groeide ik op in een van de zwaarst getroffen dorpen, maar ik kan me niet heugen dat de ramp een groot gespreksonderwerp was. Niet op de scholen, niet in de kerken, niet in de gezinnen, laat staan op de straten. Natuurlijk kwam het thema wel eens langs. Je had mensen en huizen van voor de ramp en van na de ramp. En zo was er wel meer. Maar welke impact de watersnood op mensen had gehad, wat ze in hun bangste ogenblikken hadden doorgemaakt, hoe ze anderen voor hun ogen hadden zien verdrinken, hoe ze uren in doodsnood op wankele zolders hadden doorgebracht, daar werd vrijwel niet over gesproken. Daarover lazen we in de boeken van Rik Valkenburg, maar toen waren we al een paar decennia verder.

Daarna ging het plotseling snel. Kranten begonnen verhalen op te tekenen en daarna volgden, zeker in herdenkingsjaren, de andere media met uitvoerige reportages en een niet meer te stelpen stroom aan interviews. Het was alsof er haast moest worden gemaakt. En in zekere zin was dat ook zo. De ooggetuigen werden oud. Wie ze nog wilde spreken, moest er vlug bij zijn.

In familieverband was het vooral de derde generatie –de kleinkinderen– die de ramp tot een bespreekbaar onderwerp maakte. Van de wederwaardigheden van opa en oma wilden ze alles weten. In schoollokalen werden de oudjes graag geziene gasten. De jeugd hing aan hun lippen. Bijzonder. In mijn schooljaren hadden we wel eens wat dia’s van de ramp gezien. Maar ooggetuigen? Het was kennelijk nooit in iemands hoofd opgekomen.

De laatste tijd heb ik me nog al beziggehouden met de Tweede Wereldoorlog en ik realiseerde me plotseling de overeenkomst met de periode na ’53. Na de bevrijding was iedereen ontzettend opgelucht dat het allemaal voorbij was en daarna moest het land op orde worden gebracht. Dat was een klus van jewelste die zo veel energie vroeg dat de behoefte om terug te blikken niet erg groot was. Bovendien hadden de mensen die in kampen hadden gezeten, in gevangenissen waren gemarteld, kinderen hadden verloren of op een andere manier werden overweldigd door herinneringen helemaal niet zo’n aandrang om de verse wonden open te rijten. Net als de mensen in Zuidwest-Nederland na de watersnood.

Pas later zijn al die verhalen losgekomen. Bij iedere herdenking worden het er meer. En nog zijn ze lang niet allemaal verteld. Uitgeverij De Banier plaatste vorig jaar een oproep in deze krant waarin lezers werd gevraagd hun verhalen in te sturen. Ik was betrokken bij de verwerking ten behoeve van de bundel ”In ’t bangst gevaar” en was verbaasd dat er zo veel in herinneringen voortleeft dat nooit naar buiten is gekomen.

Zo was er een inzending bij van ene Cor Zwanenburg uit Vlaardingen. Hij was in de oorlog een jongen van nog niets eens 16 jaar. Zijn vader had een transportbedrijf, maar vanwege het tekort aan brandstof moesten de vrachtwagens op stal blijven. Er zat niets anders op dan paarden in te zetten. Cor had het mennen al snel onder de knie. Hij vervoerde niet alleen reguliere vracht maar ook spullen voor het verzet. Zo reed hij met een lading munitie met een gewicht van 2,5 ton van de ene kant van Rotterdam naar de andere. De paarden konden de vracht maar net trekken. Wat er met Cor was gebeurd als hij was aangehouden, is duidelijk. Hij had het nooit meer kunnen navertellen. Achteraf begrijpt de nu 82-jarige Zwanenburg niet goed dat hij dit allemaal als opgeschoten jongen heeft meegemaakt.

Maar grote verhalen na de oorlog? Welnee, het leven ging door en zeker in de eerste decennia was er in het algemeen nauwelijks aandacht voor wat er precies was gebeurd. Pas toen kleinkinderen lucht kregen van deze ingrijpende episode in het leven van hun grootvaders en -moeders veranderde dat. Bij de Zwanenburgs verscheen in de familiekring een boekje met de soms bloedstollende avonturen van opa. Hij werd toen ook gevraagd om op school te komen vertellen.

Hulde dus aan al die kleinkinderen. Ik zou zeggen: Ga vooral zo door!

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer