Daniël / De Reformatie
In het blad Daniël, orgaan van de Jeugdbond van de Gereformeerde Gemeenten, gaat ds. W. Visscher in op reacties op het interview dat de redactie had met Franca Treur, auteur van de veelbesproken roman ”Dorsvloer vol confetti”.
„Waarom stond het vraaggesprek met Franca in de Daniël? Uiteraard niet om jongeren, om jou te vertellen dat een leven zonder God goed is. Integendeel, zonder God is het leven zinloos en leeg. Dat bleek ook uit het interview. Zonder de Bijbel hebben wij geen enkel houvast in een zondige wereld. In elke Daniël wordt geprobeerd dit aan het hart te leggen. Het is schokkend en verdrietig te lezen hoe een jonge vrouw afscheid heeft genomen van de God Die haar liet dopen.Elke jongere en oudere zal aanvoelen dat dit heel erg is. Overigens zijn er helaas heel veel jongeren en ouderen die een dergelijke stap maken. In het jaarboekje van 2009 staat dat in 2008 360 mensen de Gereformeerde Gemeenten hebben verlaten. Waarschijnlijk om „nergens meer aan te doen.”
Wat een verdriet en zorg zal dit geven in families, gezinnen en kerken. Het is een van de zaken die diep doordringen in het kerkelijke leven. In het vraaggesprek werd dat ook duidelijk zichtbaar. Voelen wij die nood? Bidden wij nog voor deze kinderen van de gemeente? (…)
Onuitgesproken stelde het interview de vraag aan de lezer: „Belijd ik God alleen met de mond of ken ik Hem ook echt?” Onbekeerd sterven, dat kan als kerkverlater en als kerkbezoeker. Wat is het dan een voorrecht onder God Woord te komen. De kerk is de werkplaats van de Heilige Geest. Daar bekeert God mensen. En daar komt het uiteindelijk op aan: op het persoonlijk kennen van God, door hartvernieuwende genade.
Veel jongeren lopen rond met vragen over het bestaan van God. Of worden door anderen, bijvoorbeeld op hun werk, voor die vraag gesteld. Wat is het antwoord? Franca gelooft niet meer, omdat de wetenschap anders leert. Kunnen we tegenover de beperkte, wetenschappelijke verklaringen van de wereld persoonlijk getuigen van de kracht van Gods genade en liefde in ons leven? Weten we van Godsontmoetingen? Die vraag stelde het interview aan de lezers.”
De Reformatie
Dient het zingen van psalmen en liederen in evenwicht te zijn of mag de verhouding misschien ook omgekeerd zijn? De gereformeerd vrijgemaakte predikant ds. S. de Jong zoekt Bijbelse gegevens om die vraag te beantwoorden en bespreekt Efeze 5:19 en Kolossensen 3:16.
„In Efeziërs 5 schrijft Paulus: „Zing met elkaar psalmen, hymnen en liederen die de Geest u ingeeft.” In Kolossenzen 3 iets soortgelijks: „Zing met heel uw hart psalmen en hymnen voor God en liederen die de Geest u vol genade ingeeft.” Het lijkt op het eerste gezicht alsof Paulus het hier over psalmen en liederen heeft. En –zou je dan kunnen redeneren– omdat hij psalmen voorop zet, moeten die kennelijk op de eerste plaats (blijven) staan.
Bij nader inzien blijkt dat niet zo te zijn. Wat precies onder de drie soorten liederen die Paulus noemt werd verstaan, is niet bekend. Er zijn verschillende pogingen gedaan om tot een verdeling te komen. Tot een bevredigende verklaring heeft het echter nog niet geleid.
Maarten Luther betrok „psalmen” op de oudtestamentische psalmen, „hymnen” op de lofzangen uit de Bijbel (van Mozes, Debora, Zacharias enz.) en „liederen” op de liederen die gelovigen zelf konden maken.
Prof. dr. S. Greijdanus typeert in de bekende Korte Verklaring „psalmen” als dankliederen, waarin het blijde hart zijn erkentelijkheid voor ontvangen genade en weldaden uitzingt; „hymnen” als ereliederen ter verhoging en aanbidding van Gods grootheid, deugden en heerlijke werken en „liederen” als nog weer enigszins andere uitstortingen des harten, wanneer het gemoed vol is van blijdschap en zich uiten moet in vreugdelied en jubelzang.
Van Roon ziet (in Commentaar op het Nieuwe Testament) het verschil in de begeleiding: „psalm” wijst op een lied met begeleiding (van een snaarinstrument), „hymne” doet denken aan koorzang of beurtzang, „liederen” wijst op liederen die geestelijk van aard zijn of door de Geest worden aangedreven.”