Middenkennis
Paul Helm is een prominente godsdienstfilosoof die zich intensief met vragen uit de klassieke en gereformeerde theologie heeft beziggehouden. Hij is (onder meer) emeritus hoogleraar godsdienstgeschiedenis en godsdienstwijsbegeerte aan King’s College in Londen. Helm is een zeer productief auteur die laatste jaren veel over Calvijn publiceerde. Recent verscheen ”Calvin at the Centre”, uitgegeven door Oxford University Press (2010). Eveneens in 2010 verscheen bij uitgeverij Crossway een door Keith Goad vertaalde verhandeling van Calvijn over ”De verborgen voorzienigheid van God”.
In zijn publicaties over Calvijn werkt Helm bepaald niet voor academici alleen. In 2009 mocht hij voor de Britse krant The Guardian in acht artikelen het denken van Calvijn aan het brede publiek uitleggen. Een jaar eerder had hij al een inleidende „gids voor de verdwaalden” over de theologie van Calvijn gepubliceerd (”Calvin: A Guide for the Perplexed”), een uitgave van T. & T. Clark in Edinburgh.In het Westminster Theological Journal (jaargang 71, aflevering 2, 2009) publiceerde Helm samen met Terrance L. Tiessen, emeritus hoogleraar aan Providence Theological Seminary in Canada, een artikel over de vraag: ”Biedt het calvinisme ruimte voor middenkennis?”
De term middenkennis is op het eerste gezicht raadselachtig. In de oudere theologie was het gebruikelijk om twee vormen te onderscheiden van de kennis die God heeft. In de eerste plaats weet God al wat mogelijk is. In de tweede plaats weet Hij al wat wérkelijk zal gebeuren (of gebeurd is) omdat Hij dat zo besloten heeft. In de zestiende eeuw lanceerden jezuïeten het idee dat er tussen die twee vormen van kennis nog een derde vorm van kennis in staat: Gods ”middenkennis”. Dat is de kennis waarmee God van tevoren weet wat schepselen in hun totale vrijheid onder bepaalde omstandigheden zullen doen. Het belangrijkste doel waarom deze middenkennis werd bedacht, was het garanderen van menselijke vrijheid. Sinds zijn uitvinding hebben gereformeerde theologen het idee steevast afgewezen.
Recent betoogde Terrance Tiessen echter dat hij mogelijkheden zag voor het ontwikkelen van een „calvinistische”, dus niet-jezuïtische, theorie van middenkennis. Paul Helm heeft Tiessens betoog aan een kritische analyse onderworpen. Helms kritiek heeft Tiessen voor een belangrijk deel kunnen overtuigen. Wat in academische kringen niet veel gebeurt, kwam hier tot stand: Helm en Tiessen publiceren gezamenlijk een artikel, waarin een reële koerscorrectie wordt bereikt. Ook Tiessen concludeert nu dat middenkennis voor een gereformeerde denker geen zinvol concept is.
Vandaag de dag geldt „nieuwsgierigheid” vaak als een positieve zaak. Journalisten, wetenschappers, presidenten: ze lijken voor hun vak niet te deugen als ze niet nieuwsgierig zijn. Vroeger had nieuwsgierigheid een slechte naam. In de twaalfde eeuw schreef Bernhard van Clairvaux een boek ”Over de graden van nederigheid en hoogmoed”. Nieuwsgierigheid was voor hem de onderste trede op de ladder van de hoogmoed. In de veertiende eeuw schreef Jean Gerson, de kanselier van de universiteit van Parijs, een boekje onder de sprekende titel: ”Tegen de nieuwsgierigheid van studenten”. Marc Vial van de universiteit van Genève brengt Gerson ter sprake in het Bulletin de la Société de l’Histoire du Protestantisme Français (jaargang 155, aflevering 1, 2009). Nieuwsgierig is volgens Gerson een student die zich bezighoudt met wat „buiten zijn bereik valt of schadelijk is” en wat nutteloos is bovendien. Men moet z’n grenzen kennen, vooral die van de Heilige Schrift, en de aandacht richten op wat nuttig is: vooral „boetvaardigheid en geloof in het Evangelie” (Markus 1:15).
Deze kritiek op nieuwsgierigheid is later ook bij Calvijn te horen. Maar volgens Vial is Calvijns afwijzing van nieuwsgierigheid niet dezelfde als die van Gerson. Volgens Vial keken de beide theologen verschillend aan tegen wat dan wel nuttig is en aandacht verdient. Calvijn legde de nadruk op ”Gods vaderlijke goedheid jegens ons”, terwijl Gerson datgene nuttig vond wat „het geloof opbouwt, de hoop opricht en de liefde doet ontvlammen.” Of dat veel verschil maakt, is de vraag.
Het Bijbelboek Handelingen is in de westerse theologie relatief weinig becommentarieerd. Adrien Candiard uit Lille, Frankrijk, zag daarin een uitnodiging om een onderzoek te doen naar de geschiedenis van de exegese. Hij onderzocht hoe de droom die Petrus in Joppe te zien kreeg (Handelingen 10:9-16) is uitgelegd van de kerkvaders tot in de hoge middeleeuwen. Hij publiceerde erover in de Revue Biblique (jaargang 160, 2009, aflevering 4).
Petrus zag in zijn visioen dieren die volgens de joodse wet onrein waren en kreeg bevel ze te slachten en te eten. Deze tekst is doorgaans zo uitgelegd dat heidenen voortaan ook door God in genade worden aangenomen. Maar in de loop van de tijd kreeg de tekst ook een ethische uitleg. Het zijn de zonden, die –om zo te zeggen– geslacht moeten worden. Petrus gaat dan steeds meer op een monnik lijken.
Aza Goudriaan is universitair docent aan de faculteit der godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl