Eindeloos wachten op nieuws van je broer
En weer gaat het sneeuwen. Maar de vlokken kunnen de gapende gaten in de verwrongen treinstellen niet bedekken. België beleefde maandag een inktzwarte dag.
Waar de klap het hardst aankwam, steken de treinstellen triest omhoog. Alsof een verborgen kracht ze van de grond duwt. Het is de kracht van de dood.Een groep brandweermannen draagt een brancard met daarop een afgedekt lichaam. Ze leggen hem neer achter een inderhaast opgetrokken afscheiding. Direct daarna lopen ze weer terug en halen een tweede lichaam dat naast de trein op de grond ligt.
„Ik zat in de trein naar Mechelen die misschien vijf minuten nadat het gebeurd was, langsreed”, zegt Karine Bories uit Halle. „Gelukkig was dat over een ander spoor. We keken uit het raam en zagen een hoop verwrongen brokstukken. Ik zag direct dat het niet bij enkel gewonden zou blijven.”
Bories verkeert nog altijd in shock. Met roodomrande ogen staat ze op zo’n 100 meter afstand van de treinwrakken die in het Vlaamse Buizingen verwrongen de lucht in steken, nadat ze rond halfnegen maandagochtend bij een wissel op elkaar botsten.
Het is halverwege de middag, een halve dag na de klap. De lucht boven Buizingen is grauw. Een politieheli draait rondjes. Het ene, rode treinstel zit onder de graffiti. Het voorste deel is niet te zien; dat is verdwenen in een van de wagons van de tweede, grijze trein.
Nog altijd bevinden zich slachtoffers in en mogelijk ook onder de wrakken. Agenten houden iedereen tegen die dichterbij wil komen. „De brokstukken moeten goed onderzocht worden door lijkhonden. We zouden niet graag willen dat we een arm of een ander lichaamsdeel over het hoofd zien.”
Intussen verandert de ramplocatie razendsnel in een toneel voor journalisten. Vijftien cameraploegen staan naast elkaar opgesteld op het dijkje dat langs de verwrongen staketsels loopt. Tv-verslaggevers praten hun publiek live bij.
Een vrouw uit de omgeving veegt de tranen uit haar ogen. „Mijn man werkt bij de NMBS, de Belgische spoorwegmaatschappij. Je weet wel dat zoiets kan gebeuren, maar hier houd je geen rekening mee. Níét in je eigen woonplaats.”
Johnny Ophals woont pal naast de rampplek. Hij troont de verslaggever mee naar zijn platte dak, voor een beter zicht. De wagons die overeind gebleven zijn, staan er verstild bij. De deuren staan wijdopen.
Ophals staat niet te kijken van de ramp. „Als ge ziet hoeveel treinen er hier langskomen, verwondert het me eerlijk gezegd dat het nu pas gebeurt.”
Rond vijf uur ’s middags komt de koning de rampplek in ogenschouw nemen. Hij is zichtbaar ontdaan. Zijn komst trekt niet alleen journalisten, maar ook andere onheilsboodschappers aan. Een man staat dicht bij de auto van de koning met een Bijbel te zwaaien. „Weet u wie de schuldige is?” roept hij de verslaggever toe. „U! U dient op uw knieën te vallen en vergeving te vragen. Als u zich niet bekeert, zal dit in Nederland ook gebeuren.” Met grote stappen beent hij weg.
Bij een sportcentrum in Halle leven familieleden nog altijd tussen hoop en vrees. Een broer van een vermiste man ijsbeert heen en weer in zijn trainingspak. „Misschien is hij alleen maar zwaargewond”, peinst hij hardop. „Maar het kan ook erger zijn. Wachten. We moeten afwachten. We kunnen niets anders.”
Een jongeman trekt zenuwachtig aan een sigaar. Ook hij wacht op informatie over naaste familie. „Ieder uur roepen ze wel een naam af, maar ik weet nog altijd niets. Dit is slopend. Ik begin rare dingen te zien.” Dan draait hij zich resoluut om. De sporthal in, waar de onzekerheid hem net zo goed blijft aangrijzen.