„Een stad op een berg blijft niet verborgen”
Kerken zoeken naar manieren om in een veranderde samenleving toch een publieke rol te blijven vervullen. Kan de kerk dat doen als „contrastgemeenschap”? Prof. Kennedy: „De samenleving is gebaat bij een alternatieve visie op de werkelijkheid.”
De Theologische Universiteit van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) organiseerde vrijdag in Kampen een studiedag naar aanleiding van het onlangs verschenen boek van prof. dr. J. C. Kennedy, ”Een stad op een berg. De publieke rol van protestantse kerken”. In het boek analyseert de hoogleraar Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam de publieke rol van de kerk in de negentiende en twintigste eeuw en doet hij een voorstel ter invulling van die publieke rol.Op de studiedag gaf prof. Kennedy een toelichting bij zijn boek. De kerk is een apart fenomeen in de samenleving, zo stelt hij. „Voor velen is de kerk een belangrijke structuur op het gebied tussen staat, markt en privéleven. Zij is een maatschappelijke organisatie bij uitstek en geeft tegelijk een religieuze dimensie aan het samenleven. Toch heeft de kerk zichzelf nooit kunnen zien als slechts een genootschap. Haar ware identiteit ligt dieper.”
Vanuit die „diepere identiteit” is de kerk geroepen een „contrasterende gemeenschap” te zijn, zo betoogt Kennedy in zijn boek. „De kerk is uiteindelijk niet het belangrijkst voor de samenleving doordat ze een leverancier van vrijwilligers is. De kerk moet laten zien dat samenleven ook anders kan dan in de maatschappij gebruikelijk is. Dat kan ze doen door zich meer te richten op vorming van gemeenteleden en de interne kwaliteit. Zo kan de kerk een stad op een berg zijn.”
Als voorbeeld noemde de hoogleraar de omgang met de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). „Kerkelijke deelname aan de WMO moet niet iets zijn van „wie heeft er tijd om iets te doen voor de stad.” Als het goed is, worden kerkleden zelf ook verrijkt, doordat ze ontdekken hoe ze het christelijke begrip dienstbaarheid kunnen uitwerken. Zo kun je de WMO zien als een middel tot kwaliteitsverbetering van de kerk.”
Dr. S. C. van Bijsterveld, lid van de CDA-fractie in de Eerste Kamer, kon zich goed vinden in Kennedy’s betoog, maar waarschuwde wel dat de kerk „door te willen contrasteren de neiging kan krijgen zich terug te trekken uit de samenleving.” De Nederlandse historica en columniste dr. A. A. Kluveld sloot zich daar in een vurig pleidooi bij aan.
Kluveld, zelf onkerkelijk: „Lees ik in het boek van Kennedy niet een zekere capitulatie met betrekking tot het culturele belang van het christendom? Legt Kennedy zich er niet te veel bij neer dat de betekenis van het christelijk geloof voor de samenleving tegenwoordig niet meer wordt erkend?”
Een kerk moet zich niet in termen van nuttigheid voor een samenleving laten definiëren, zo stemde de historica uit Maastricht met Kennedy in. „Maar ze moet de samenleving ook niet met rust laten. Ik proef in het idee van een contrastgemeenschap iets van „jullie wijzen ons af, dan wijzen wij jullie ook af.””
Kluveld verweet Kennedy in de „valkuil van het seculiere denken” te vallen, namelijk de opvatting dat iedere religie gelijk is. „Waarom zou de kerk niet mogen zeggen dat het christelijk geloof hier in Nederland leidend is? De islam zal u dankbaar zijn als u kerk en moskee gelijkschakelt, maar uw kinderen en kleinkinderen ook? De kerk moet niet zeggen dat ze met cultuur en samenleving contrasteert, maar juist dat de wezenlijke zaken van de Nederlandse cultuur in de kerk tenminste nog veilig zijn. Daar ligt de taak van de kerk: bij haar is het oude dorpsbeeld met die vertrouwde kerktoren veilig, ook in de toekomst.”
Prof. dr. G. Harinck, bijzonder hoogleraar aan de TU Kampen, verwelkomde Kennedy’s boek, maar stelde toch twee kritische vragen bij het idee van een contrastgemeenschap. „Door zo expliciet te maken dat de kerk anders is, krijgen we algauw een kerk waar veel moet. Zij gaat op een clubhuis lijken, waar iedereen het met elkaar eens is. Daar ben ik beducht voor. Het zicht op de werkelijkheid van God ligt niet in een zo excellente gemeenschap, maar alleen in de boodschap. Ik zie de kerk liever als een accu om bij op te laden.”
Ten tweede wilde Harinck „bij zo’n mooie visie wel graag een historisch voorbeeld” van de uit Amerika afkomstige Kennedy. „Ik ben als historicus altijd geneigd tot een historische lakmoesproef. Waar werd zo’n gemeenschap al eens gerealiseerd? Toen we ons als vrijgemaakten als ware kerk beschouwden, liep het in ieder geval spaak. Ik voel me naast deze enthousiaste Amerikaan wat dit betreft een beetje een afgeleefde Europeaan.”
De Kamper ethicus prof. dr. A. L. Th. de Bruijne ziet de kerk als „de andere samenleving van de toekomst.” „De kerk is in potentie een complete samenleving onder Christus’ autoriteit. Als zodanig is ze concurrent van de huidige. Nu is haar anders-zijn echter nog niet zichtbaar, dat zou dopers gedacht zijn. Maar straks wel: een stad op een berg kan niet verborgen blijven.”