Cultuur & boeken

Geen titel

Onderzoek aan DNA is een fantastisch hulpmiddel om biologische verwantschap tussen diersoorten op te helderen, stelt Roger Lewin in zijn boek ”Evolutiepatronen”. „Het verlost de evolutiebiologie van de vroegere technische beperkingen.”

tekst Bart van den Dikkenberg
12 February 2010 09:35Gewijzigd op 14 November 2020 09:51

Als centraal uitgangspunt gebruikt Lewin een uitspraak van de Amerikaanse bioloog Dobzhansky: „De hele biologie heeft uitsluitend zin in het licht van de evolutie.”Na een korte inleiding in de techniek van DNA-onderzoek stapt Lewin over op homologieën –gelijkende structuren met een andere functie– zoals botten in een vleermuisvleugel en in een voorpoot van een muis, en analogieën –verschillende structuren met gelijke functie– zoals de vleugels van een vleermuis en die van een vlinder.

Deze overeenkomsten en die in het DNA zouden leiden tot nieuwe evolutionaire afstammingslijnen. Zo zouden mensen meer verwant zijn aan chimpansees dan werd aangenomen. De gorilla zou verder van de mens afstaan.

Wat Lewin laat rusten, is dat slechts 55 procent van de onderzochte genen die verwantschap bevestigt, aldus Peter Borger in zijn boek ”Terug naar de oorsprong”. In 45 procent van de gevallen ontstaat dus een totaal andere stamboom.

”Evolutiepatronen” wekt de indruk dat DNA-onderzoek de evolutie verklaart. In de meeste gevallen laat DNA-onderzoek echter helemaal niet zien wat darwinisten geloven, stelt Borger. „De waarnemingen zijn zelfs volledig in tegenspraak met Darwins gemeenschappelijke afstamming.” En dat verzwijgt dit boek.

Evolutiepatronen. DNA en de ontwikkeling van leven, Roger Lewin; uitg. Veen Magazines, Diemen, 2009; ISBN 978 9085 712268; 228 blz.; € 59,90.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer