Djindjic was in het Westen populairder dan in Servië
Zijn aanhangers noemden hem intelligent en pragmatisch, zijn tegenstanders opportunistisch en belust op macht. De woensdag vermoorde Servische premier, Zoran Djindjic, was een man met veel gezichten. Politici in het Westen zagen hem graag, maar in eigen land stuitte zijn pro-westerse houding op veel weerstand bij een groot deel van de bevolking.
De in 1952 in het Bosnische Bosanski Samac geboren Zoran Djindjic, zoon van een officier van het Joegoslavische Volksleger, was zich reeds vroeg politiek bewust. Op de middelbare school probeerde hij al handtekeningen te verzamelen tegen de wet die Tito tot president voor het leven had gemaakt, reden waarom hij van school werd verwijderd. In 1974, toen hij in Belgrado filosofie studeerde, wilde hij samen met een aantal medestudenten uit Kroatië en Slovenië een onafhankelijke studentenbeweging oprichten. Dat kwam hem op een gevangenisstraf van enkele maanden te staan.
Na zijn vrijlating vertrok hij naar Duitsland, waar hij aan de universiteit van Frankfurt zijn studie vervolgde. Bij de filosoof Jürgen Habermas promoveerde hij in 1979 op de maatschappijvisie van Karl Marx. In 1989 keerde hij naar Joegoslavië terug, waar hij docent filosofie werd aan de universiteiten van Novi Sad en Belgrado.
De eigenlijke politieke carrière van Djindjic begon in 1989, toen hij samen met onder anderen Vojislav Kostunica -tot voor kort president van het inmiddels opgeheven Joegoslavië- de Democratische Partij (DS) oprichtte. Een jaar later nam hij zitting in het Servische parlement. In 1993 werd hij fractievoorzitter van de DS en afgevaardigde in het parlement van de federale republiek Joegoslavië. Djindjic voerde toen gesprekken met de Servische president Slobodan Milosevic over de vorming van een partijloze regering, die zou moeten bestaan uit enkel deskundigen. Critici beschuldigden hem destijds van honger naar macht, die ten koste zou gaan van de democratie. De gesprekken liepen echter op niets uit. In 1994 werd Djindjic benoemd tot partijvoorzitter van de DS.
In datzelfde jaar bezocht Djindjic de Bosnisch-Servische leider Radovan Karadzic in Bosnië, waar een bloedige burgeroorlog aan de gang was. Samen met de oorlogsmisdadiger, die nu wordt gezocht door het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag, ging hij in het hoofdkwartier in Pale flink tekeer tegen de NAVO, die de Bosnische Serviërs toen net een ultimatum had gesteld om de beschieting van Sarajevo te beëindigen. Ook ontmoette hij van tijd tot tijd de inmiddels vermoorde Zeljko Raznatovic, beter bekend als Arkan, die verantwoordelijk was voor de nodige etnische zuiveringen in Kroatië en Bosnië.
Djindjic besloot van koers te veranderen en vormde in 1996 samen met de populaire oppositieleider Vuk Draskovic de oppositiebeweging Zajedno (Samen), die bij de gemeenteraadsverkiezingen van 3 en 17 november als winnaar uit de bus kwam. Nadat de autoriteiten de verkiezingsuitslag ongeldig hadden verklaard, organiseerde de beweging 88 dagen lang massademonstraties in Belgrado en andere steden totdat de regering de uitslag uiteindelijk erkende.
In februari 1997 werd Djindjic de eerste niet-communistische burgemeester van Belgrado sinds de Tweede Wereldoorlog. Die functie moest hij in september alweer opgeven nadat de partij van Draskovic in een motie haar wantrouwen jegens de burgemeester uitsprak. Eerder was het al tot een breuk gekomen tussen Djindjic en Draskovic omdat de DS had opgeroepen tot een boycot van de parlements- en presidentsverkiezingen. Draskovic liep over naar de kant van Milosevic, die hem beloonde met een ministerspost in de regering.
Tijdens de NAVO-bombardementen op Servië in de Kosovo-oorlog van 1999 vluchtte Djindjic naar Montenegro, omdat volgens de veiligheidsdiensten zijn leven gevaar liep. Na de beëindiging van de oorlog vormde de DS de drijvende kracht achter de nieuwe oppositiebeweging Alliantie voor de Verandering. Herhaaldelijk eiste Djindjic het aftreden van Milosevic. Die schilderde hem echter af als een ”huurling van het Westen”, een titel die hij nooit kwijtraakte.
Een cruciale rol speelde Djindjic tijdens de Joegoslavische parlements- en presidentsverkiezingen op 24 september 2000, als campagneleider van de Democratische Oppositie voor Servië (DOS). Deze beweging, bestaande uit achttien oppositiepartijen, had Kostunica naar voren geschoven als presidentskandidaat tegenover Milosevic. Kostunica was op dat moment al geen DS-lid meer, maar partijleider van de door hemzelf opgerichte Democratische Partij Servië (DSS) op. De latere president was in 1992 uit de DS gestapt uit onenigheid met Djindjic over de Servische nationale kwestie, die Djindjic niet van belang vond.
Bij de verkiezingen kwam presidentskandidaat Kostunica volgens de kiescommissie niet verder dan 48,2 procent van de stemmen. In werkelijkheid had hij de absolute meerderheid behaald. Na dagenlange discussies over de verkiezingsuitslag gingen mensen massaal de straat op en brak een algemene staking uit. De volksopstand maakte een einde aan het bewind van Milosevic en twee dagen later werd Kostunica beëdigd als nieuwe president van Joegoslavië. Kort daarop, op 25 januari 2001, werd Djindjic gekozen als minister-president van Servië.
Nadat de gemeenschappelijke vijand was weggevallen, ontstond al gauw verwijdering tussen de voormalige bondgenoten Djindjic en Kostunica, een verwijdering die uiteindelijk zou uitlopen op een bittere rivaliteit. Kostunica en Djindjic waren allebei van mening dat Servië zich in het hervormingsproces moest richten op Europa, maar verschilden van mening over de vraag hoe snel en op welke wijze dat moest gebeuren. Kostunica was voorzichtig en wilde zich niet ten koste van alles ’uitleveren’ aan het Westen. Djindjic had haast en was -met een westerse geldbuidel voor ogen- tot veel concessies bereid.
Het meningsverschil kwam tot uitbarsting toen Djindjic in juni 2001 op eigen gezag en op juridisch twijfelachtige wijze Milosevic uitleverde aan het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag. Kostunica was daar mordicus tegen. Sindsdien waren beide mannen verwikkeld in een openlijke strijd om de macht, een strijd die Djindjic uiteindelijk won doordat er vorige maand een einde kwam aan Joegoslavië en daarmee aan het presidentschap van Kostunica.
Djindjic beschuldigde Kostunica van achterhaald nationalisme, pessimisme en een gebrek aan wil om hervormingen door te voeren. Kostunica op zijn beurt schilderde de flamboyante Djindjic met diens lijfwachten en voorkeur voor snelle auto’s en maatpakken af als een gladde jongen die van Servië een maffiastaat dreigde te maken.
In het Westen liet Djindjic recentelijk nog van zich horen naar aanleiding van de kwestie Kosovo. Djindjic, in een grijs verleden voorstander van gedwongen geboortebeperking voor de Kosovaarse Albanezen en later pleitbezorger van autonomie voor Kosovo, maakte zich de laatste tijd weer sterk voor de rechten van de Servische minderheid in deze provincie, die formeel nog tot Servië behoort, maar feitelijk een internationaal protectoraat is onder VN-bestuur.
Critici beweerden dan ook dat Djindjic het nationalisme weer had ontdekt om zijn eigen populariteit in het binnenland wat op te vijzelen. Nadat zijn voormalige partijvriend Miroljub Labus onlangs een eigen partij oprichtte en kiezers bij zijn partij dreigde weg te snoepen, hoopte Djindjic wat stemmen terug te winnen onder de nationalistische kiezers, die na het vertrek van Vojislav Seselj naar Den Haag verweesd achterbleven. Dat Djindjic, die een vrouw en twee dochters achterlaat, niet voldoende in die opzet is geslaagd, is woensdag op tragische wijze duidelijk geworden.