Berekende Djindjic zette politieke tegenstanders buitenspel
De woensdag vermoorde Zoran Djindjic was één van de meest omstreden politici van Servië. Zelf zei hij dat het niet belangrijk was om aardig gevonden te worden, maar dat hij het wel belangrijk vond dat zijn hervormingsbeleid werd doorgevoerd.
Door deze houding kon Djindjic rekenen op veel tegenstanders, zowel binnen als buiten de politiek. Vorige maand nog ontsnapte hij aan een aanslag die volgens Djindjic zelf het werk was van de Servische maffia.
Zoran Djindjic werd op 1 augustus 1952 geboren in het het Bosnische stadje Bosanski Samac. Hij was de zoon van een Joegoslavische legerofficier, die later met zijn familie naar Belgrado verhuisde. Tijdens zijn schooltijd stond Djindjic al bekend als het ’slimste jongetje van de klas’, waardoor hij ook toen al niet erg geliefd was.
Begin jaren ’70 begon Djindjic aan een studie filosofie. In 1974, tijdens het bewind van de communistische leider Jozef Tito, belandde hij in de gevangenis toen hij een onafhankelijke studentenbeweging probeerde op te richten. Na zijn vrijlating vertrok hij naar Duitsland, waar hij promoveerde bij de filosoof Jürgen Habermas.
Na de val van de Berlijnse Muur in 1989 keerde Djindjic terug naar Joegoslavië, net op het moment dat Slobodan Milosevic aan de macht kwam. Samen met een groep dissidente intellectuelen, onder wie de latere president Vojislav Kostunica, richtte Djindjic in 1990 de Democratische Partij op. Datzelfde jaar werd hij gekozen in het het Servische parlement.
Nadat zijn partij bij de federale parlementsverkiezingen van 1993 12 procent van de stemmen had gekregen, voerde Djindjic als partijvoorzitter onderhandelingen met Milosevic over de vorming van een zakenkabinet. Djindjic kreeg het verwijt dat hij zijn democratische principes opzij zou schuiven om maar aan de macht te komen.
Na het einde van de oorlogen in Kroatië en in Bosnië-Hercegovina vormde Djindjic in 1996 samen met onder anderen Vuk Draskovic het brede oppositieblok ’Zajedno’ (’Samen’), dat een einde moest maken aan de enorme macht van Milosevic en zijn partij. In november van dat jaar werd Djindjic tijdens de gemeenteraadsverkiezingen gekozen tot burgemeester van Belgrado.
Nadat Milosevic de verkiezingsresultaten weigerde te erkennen, volgden er massale straatprotesten die 88 dagen duurden. Milosevic ging uiteindelijk door de knieën en in februari 1997 werd Djindjic geïnstalleerd als de eerste niet-communistische burgemeester van Belgrado.
Lang duurde zijn loopbaan als burgervader echter niet. Een half jaar later zette de excentrieke Draskovic, die de gemeenteraad controleerde, Djindjic op een zijspoor. De machtsstrijd tussen de twee oppositieleiders, die een grotere hekel aan elkaar hadden dan aan Milosevic, werd zo voorlopig in het voordeel van Draskovic beslecht.
Tijdens de Kosovo-oorlog in 1999 vluchtte Djindjic naar de Joegoslavische deelrepubliek Montenegro, omdat hij naar eigen zeggen vreesde voor zijn leven. Nadat er een einde was gekomen aan de NAVO-bombardementen keerde Djindjic weer terug naar Belgrado en probeerde hij het protest tegen Milosevic nieuw leven in te blazen, in eerste instantie zonder veel succes.
In de door Milosevic gecontroleerde media werd Djindjic afgeschilderd als een lafaard en een verrader. Hij moest zich voor het gerecht verantwoorden omdat hij de dienstplicht tijdens de Kosovo-oorlog zou hebben ontdoken.
De ontevredenheid onder de bevolking van Servië nam echter toe door de mislukte oorlogen van Milosevic en de economische malaise, die mede het gevolg was van de internationale boycot tegen het land. Uiteindelijk slaagden achttien oppositiepartijen erin zich te verenigen in de Democratische Oppositiepartij van Servië (DOS).
Djindjic schoof de meer populaire Kostunica naar voren als kandidaat voor de presidentsverkiezingen van september 2000, die Milosevic vervolgens met ruime meerderheid verloor. Milosevic werd een maand hierna gevangengenomen, volgens velen vooral door toedoen van Djindjic. Die zou zich hebben willen wreken voor alle vernederingen die hij tijdens het bewind van Milosevic had moeten ondergaan.
De DOS won de parlementsverkiezingen in december 2000 met 65 procent van de stemmen en Djindjic werd begin 2001 premier van Servië. Hij ontwikkelde zich hierna geleidelijk tot de machtigste politicus van Servië, praktischer en invloedrijker dan de onhandige Kostunica.
De afgelopen maanden leek het erop dat hun machtsstrijd definitief in het voordeel van Djindjic was beslecht. Door de machinaties van onder anderen Djindjic werden de twee Servische presidentverkiezingen die eind vorig jaar werden gehouden, ongeldig verklaard.
De presidentiële bevoegdheden vloeiden daarmee voorlopig automatisch over naar de voorzitter van het parlement, een bondgenote van Djindjic. Zo zou Djindjic ruim baan hebben gekregen voor zijn economische hervormingsbeleid.