Zalig leren sterven
Titel:
”Stervenskunst”
Auteur: Zacharias Ursinus
Uitgeverij: De Groot Goudriaan, Kampen, 2003
ISBN 90 6140 828 8
Pagina’s: 71
Prijs: € 14,90. „Indien wij deze genade die God ons aanbiedt niet moedwillig verachten en dit allerhoogste bevel van God, namelijk dat wij in Zijn Zoon Christus moeten geloven, ons niet halsstarrig verzetten, dan heeft de dood niets meer waarmee hij ons nog bang kan maken.” Zacharias Ursinus raakt de kern in ”Stervenkunst”, een traktaat over de sterfelijkheid en de christelijke troostmiddelen.
Het werkje onstaat in 1563, een jaar waarin de pest in Heidelberg rondwaart. Ursinus wil met ”Erinnerung”, de oorspronkelijke titel van zijn geschrift, mensen eraan herinneren hoe zij zich op hun eigen dood en op die van hun medemensen moeten voorbereiden. Hij wil ook een handvat aanreiken waarmee gelovigen hun medebroeders en -zusters kunnen troosten.
Het boekje staat in een lange traditie van ars moriendi-literatuur, waarin over dood en sterven wordt nagedacht, stelt de vertaler, dr. G. den Hartogh, in de inleiding. Zijn voorwoord, inleiding en tekstanalyse bieden een waardevol kader.
Ursinus noemt in zijn traktaat een aantal redenen waarom christenen hun doden dienen te begraven en gaat vervolgens uitgebreid in op de „voor ons heil noodzakelijke overpeinzing van de dood.” Hij waarschuwt dat er voor allen die buiten Christus zijn niets vreselijker en verschrikkelijker is dan de dood, maar hij wijst ook de weg tot behoud. De verlossing van de zonde en de eeuwige dood door Christus beschouwt hij als de eerste en belangrijkste troost, als de basis van alle andere troost.
”Stervenskunst” is in feite een handboek voor het christelijke leven. De voorbereiding op de godsontmoeting moet op tijd en in goede gezondheid beginnen, schrijft Ursinus. „Ons gehele leven dient niets anders dan één lange leerschool te zijn, waarin wij door middel van het vlijtig luisteren naar en het overpeinzen van Gods Woord zalig leren te sterven.”
Aan het eind van zijn traktaat legt Ursinus de lezer daarom een gebed in de mond. „En geef dat wij al onze lust en vreugde niet in de genietingen van deze tijd, maar in de overpeinzing van Uw Woord en wil hebben. Wil in onze harten ook de Geest der genade en des gebeds uitgieten, opdat wij te allen tijde mogen waken en bidden en niet in verzoeking raken, maar oprecht bereid gevonden worden, wanneer het Uw genadige wil is ons uit dit leven weg te roepen.”