De zelfanalyse van Lewis
Titel:
”Verdriet, dood en geloof. Een genadeloze zelfanalyse”
Auteur: C. S. Lewis, vert. door H. M. van Randwijk
Uitgeverij: Van Wijnen, Franeker, 1989
ISBN 90 5194 028 9
Pagina’s: 72
Prijs: € 6,50. Een genadeloze zelfanalyse, is de onderkop van een vertaald boekje dat in 1989 in zesde druk in Franeker verscheen. Dat is precies wat het is. Ene N. W. Clerk publiceert het werkje in 1961 in Engeland. Dat niemand minder dan C. S. Lewis de auteur is, komt pas na diens overlijden in 1963 openbaar. Zoals alleen Lewis dat kan, geeft hij zijn gedachten na het sterven van zijn vrouw weer. Gedachten? Zijn strijd.
„En deze scheiding wacht allen, veronderstel ik. Ik dacht dat H. en ik het bijzonder slecht getroffen hadden zo van elkaar losgescheurd te worden, maar blijkbaar is dat met alle minnaars zo. Op een keer zei ze tegen me: „Zelfs als we alle twee op precies hetzelfde ogenblik zouden sterven, zoals we hier naast elkaar liggen, het zou eenzelfde en even erge scheiding zijn als die waarvoor je zo bang bent.””
Iedereen die een goed huwelijk heeft gehad en weduwe of weduwnaar is geworden, zal uitspraken van Lewis herkennen. De Britse literator houdt nadat zijn vrouw Joyce aan kanker is overleden een dagboekje bij. Bijna van dag tot dag geeft hij zijn gedachten weer. Allerlei elementen van het verwerken van het verdriet komen langs: angst, tranen, schuldgevoel, de waar-was-God-vraag, herinneringen, boosheid.
Haarscherp pent Lewis het allemaal neer. Het is bijna pijnlijk om te lezen. Hoeveel Joyce voor hem betekende, is niet te meten. Hij voelt zich losgescheurd, geamputeerd. Ook dat is pijnlijk om te lezen.
Een enkele keer heeft hij medelijden met zichzelf, maar negen van de tien keer neemt hij zichzelf streng onder handen. Hij gaat door zijn eigen mangel. Dat hij een intelligente geest was, laat ook dit boekje zien. Hij geeft blijk van een scherp oog, ook voor zijn eigen ziel. En intussen is hij diep menselijk én oprecht vroom. „Mijn godsidee is geen goddelijk idee. Het moet iedere keer verbrijzeld worden. Dat doet Hij zelf. Hij is de grote beeldenstormer. Zouden we niet bijna kunnen zeggen dat dit verbrijzelen één van de tekenen is van Zijn aanwezigheid?”
De overgave die Lewis aan het eind vindt, is niet goedkoop. Ze komt van God en is voor de ontvanger nauwelijks te grijpen.