Daklozen
Sociologie (jaargang 5, nummer 4) bevat een onderzoek naar de resocialisatie van daklozen. De auteurs sluiten aan bij de bekende studie van Goffman over totale instituties. Die zouden hospitalisering bevorderen. Bewoners worden afhankelijk van de instelling en dat bemoeilijkt hun weg naar een zelfstandig bestaan.
Goffman onderscheidde vier strategieën die de bewoners van dergelijke instellingen konden toepassen: rebellie, regressie, kolonisering en conversie. De eerste variant troffen de onderzoekers niet aan. Wellicht omdat daklozen met een dergelijke houding niet aan het onderzoek wilden deelnemen of inmiddels uit de instelling waren verwijderd.Daarentegen komt regressie, het zich terugtrekken, veelvuldig voor. Goffman dacht daarbij aan een zich innerlijk terugtrekken. In de onderzochte woonvoorzieningen was het echter ook mogelijk om zich terug te trekken op de eigen kamer.
Bij kolonisering weten mensen een bestaan op te bouwen waarmee ze relatief tevreden zijn. De buitenwereld trekt hen niet meer zo. Bij conversie houdt men zich aan de huisregels en werkt men mee aan alle programma’s. Op die manier weet men bepaalde vrijheden en privileges te verwerven. Bij de een gaat dat echter meer van harte dan bij de ander. Er is ook de combinatiestrategie: ontwijken waar het kan en aanpassen waar het moet.
Goffman beklemtoonde destijds het verlies aan identiteit bij mensen die in een totale institutie worden opgenomen. De onderzoekers komen echter tot de conclusie dat dit identiteitsverlies zich vooral voordoet in de periode van dakloosheid. Juist in de woonvoorziening zien mensen weer kans om iets van hun oude identiteit te herwinnen.
Hoewel Goffmans theorie niet zonder meer van toepassing is op de onderzochte daklozenopvang, blijkt het toch uiterst moeilijk te zijn om de re-integratiedoelstelling te verwezenlijken. Juist wie zich in de maatschappelijke opvang goed thuis voelt en zich aan de regels houdt, heeft een grote kans in de daklozenopvang te blijven hangen. Zulken raken steeds afhankelijker van de verzorging die de woonvoorziening biedt.
In Liberaal Reveil (50e jaargang, nummer 4) stelt de emeritus hoogleraar Wim Couwenberg de vraag aan de orde waarom onze nationale identiteit jarenlang zo omstreden was. Hij verwijst in dit verband naar de tijd van de verzuiling, toen de nadruk vooral lag op onze verscheidenheid. Nadien stonden de Europese eenwording en wereldburgerschap centraal.
Vooral bij links viel een beroep op de Nederlandse identiteit verkeerd. Dat was een veel te statisch begrip met een rechtse, nationalistische ondertoon. Liever vereenzelvigde men zich met de universalistische traditie van de verlichting.
Vermenging van culturen werd aangeprezen als een weldadige vrucht van onze multi-etnische samenleving. Volgens Couwenberg is de Nederlandse identiteit al sinds lang een vermenging van verschillende lokale, regionale en religieuze culturen. Daarbij streden de burgerlijk liberale traditie en de calvinistische om de voorrang.
Na de Fortuynrevolte wordt de idee van een Nederlandse identiteit niet langer gewantrouwd en als irrelevant terzijde geschoven. Ook van linkse zijde wordt nu van allochtonen verlangd dat zij in onze samenleving en cultuur integreren.
Al zal de emotionele binding aan naties verminderen, toch zal er behoefte blijven aan een zekere geborgenheid. Wel is er een kleine kosmopolitische elite voor wie dat niet hoeft.
Radix (jaargang 35, nummer 4), een christelijk, multidisciplinair wetenschappelijk kwartaaltijdschrift, is ditmaal gewijd aan het onderwijs. Kars Veling, directeur van een Haagse scholengemeenschap, gaat in op de maatschappelijke rol van de christelijke school. Voor scholen met een strikt toelatingsbeleid ligt die maatschappelijke rol onder vuur. Zij zouden zich de facto afsluiten voor kansarme leerlingen en daardoor geen bijdrage leveren aan de maatschappelijke integratie.
Volgens Veling was altijd kenmerkend voor de verzuiling dat interne samenhang verbonden werd met externe betrokkenheid. Er was een gezamenlijke bezinning vanuit het gedeelde beginsel op de vragen van de tijd.
Inmiddels heeft in de Nederlandse samenleving een sterke ontzuiling plaats gevonden. Veel christelijke organisaties hebben hun strikte identiteit los gelaten. Christenen moeten hun keuze voor eigen christelijke organisaties opnieuw doordenken.
Hoewel een open school een goede functie kan hebben, komt de oorspronkelijke doelstelling onvermijdelijk onder druk te staan. Veling betwijfelt of men in een religieus gemengde school in staat zal zijn de christelijke identiteit van het onderwijs te handhaven.
Ook in de huidige situatie geldt dat voor een geloofsgemeenschap die waarde hecht aan de overdracht van haar overtuigingen aan nieuwe generaties, een eigen school een belangrijke functie kan vervullen. Dat gegeven vormt geen tegenstelling met de vorming van leerlingen tot verantwoord burgerschap in de brede Nederlandse samenleving.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur Reformatorisch Dagblad. Reageren aan scribent? focus@refdag.nl