Aangeraakt door goddelijke liefde
Hij is niet alleen predikant, maar ook politicus –en dat nog wel in een tijd waarin het debat over de scheiding tussen kerk en staat op het scherp van de snede wordt gevoerd. In hoeverre voelt ds. Wim Rietkerk (69), voorganger van de Nederlands Gereformeerde Kerken en tot maart van dit jaar raadslid van de ChristenUnie in Utrecht, zich in het stadhuis een buitenbeentje? „In een politieke discussie betrek ik graag de Bijbel erbij, maar de neiging dat te doen moet ik vaak onderdrukken.”
Bij het afscheid in de deuropening wijst hij schuin omhoog, in de richting van een historisch pand aan de overkant van de straat. In de muur, tussen twee ramen, is een beeld gemetseld: een gestalte in een lang, wit kleed. „Het stelt Christus voor”, zegt ds. Rietkerk. „Hij draagt de wereld in zijn linkerhand.”Mooi?
„Zeker. Het is het enige beeld dat ongeschonden tevoorschijn kwam uit de tijd van de Reformatie.”
Het mist een rechterhand…
„Klopt. Die hand verdween ooit in de gracht toen een glazenwasser er met zijn ladder tegen stootte. Helaas. Bij mijn aantreden in de gemeenteraad, zes jaar geleden, diende ik er meteen een motie over in: of de hand weer aan de pols mocht. Met succes. Maar experts van de monumentenzorg wezen het voorstel om technische redenen af.”
Wat zegt het beeld u?
„Veel. Dat Christus hemel en aarde draagt en regeert, dat is een gedachte die mij hoop geeft.”
U komt uit een gereformeerd vrijgemaakt gezin in Lisse. Was er thuis veel aandacht voor kerk en overheid?
„Dat mag je wel zeggen. Mijn vader was in hart en nieren ARP’er. Hij wist zijn enthousiasme voor de politiek op de meeste van zijn twaalf kinderen over te brengen. Zo werd mijn broer Jan burgemeester in Genemuiden en mijn broer Koos in de jaren tachtig staatssecretaris en minister.”
U koos als tiener voor de theologie. Met hart en ziel?
„Van jongs af heb ik grote belangstelling voor filosofie gehad. Maar een van mijn oudere broers raadde mij een studie sterk af. Er viel volgens hem geen droog brood mee te verdienen. Ik vertelde hem dat ik het liefst theologie ging studeren. „Doe het”, zei hij, „je bent een vrij man in een vrij land.” Zo ging ik naar de universiteit in Kampen. Enkele jaren eerder had ik bewust een keuze voor het Evangelie gemaakt.”
Op welke manier?
„Ik was ernaar toegegroeid. Vanuit een innerlijke overtuiging. Onvergetelijk voor mij was de dag waarop ik een toelatingsgesprek had met de kerkenraad voor het doen van geloofsbelijdenis. Na afloop moest ik even wachten in het keukentje van de kerk, de broeders zouden ondertussen besluiten of ik lid mocht worden. Op dat moment werd ik op een bijzondere manier aangeraakt door de liefde van God. Op het alleronverwachts.”
Wat gebeurde er?
„Gods tegenwoordigheid overweldigde me. De Heere liet mij weten: Ik zie je, Ik ken je. Ik werd er heel klein onder.”
Sprak u er thuis of met vrienden over?
„Nee, die vrijmoedigheid miste ik. Maar ik was zo blij dat ik de dagen erna regelmatig m’n fiets pakte –zo’n oude damesfiets, want geld voor een nieuwe had ik niet– en over de polderwegen rond Lisse reed om het uit te zingen van vreugde.
Ik heb er jarenlang over gezwegen. In die tijd was de wereld van de ervaring in gereformeerde kring gevoelig terrein. In zekere zin is dat ook wel te begrijpen. Met je eigen beleving moet je terughoudend zijn: voor je het weet maak je van je gevoelens een norm voor anderen.”
Is er een zekere mate van ontvankelijkheid voor nodig?
„Nee, het is uitsluitend te danken aan de genade van God. Zijn liefde en troost breken op zulke momenten heel even, als zonnestralen, door.
Het is me nadien vaker overkomen: dan word ik opeens geraakt, diep in het hart, door Gods goedheid. Dat kan zomaar gebeuren, door een regel uit een lied of een opmerking in een preek. Tegelijk ervaar ik dan altijd gemis en pijn over de afwezigheid van het Rijk van God op aarde.”
Dat klinkt paradoxaal.
„Dat is ook zo. Hoe meer Hij in het gevoelsleven naderbij komt, hoe meer ik ervan zou willen ervaren en hoe meer ik ervan zou willen zien in de wereld om mij heen.
Maar, let wel, ervaringen zijn en blijven strikt persoonlijk.”
Wat zegt u in het pastoraat tegen mensen die aangeven ze te missen?
„Dat het in het leven van christenen niet gaat om wat wordt gevoeld, maar om de inhoud van het geloof. De heilsfeiten gaan voorop. Wat Christus Jezus op aarde heeft gedaan maakt het christelijke leven uit. Daarop richt zich het geloof. Pas daarna komen de gevoelens. Of niet. Ik zeg altijd: Laat dat maar aan God over, Hij weet wat goed voor je is.”
U hebt zich als predikant veel beziggehouden met vragen over de verhouding van psyche en geloof en de integratie van denken en voelen. Is dat omdat u persoonlijk met die thema’s hebt geworsteld?
„Nee, zo erg is het niet, al heb ik zelf wel moeten leren mijn ratio en gevoelsleven in een goede balans te krijgen. Het thema heeft altijd mijn belangstelling gehad. Wie te gevoelsmatig is, heeft iets sentimenteels over zich. Dat schept onbedoeld afstand. Maar wie al te verstandelijk functioneert, wordt een koele, rationele figuur. Dat is evenmin aantrekkelijk.
Bij mij liep het verstandelijke aanvankelijk voorop. Ik was 15 jaar toen ik mij had verdiept in de calvinistische wijsbegeerte. Later heb ik ingezien dat ik meer ruimte moest bieden aan mijn emoties.”
Uw oudste broer werd in de jaren tachtig namens de VVD minister van Binnenlandse Zaken. Had u een goede verhouding met hem?
„Wij konden prima met elkaar overweg, ook al was hij veertien jaar ouder dan ik. Zijn overlijden in 1987 kwam hard aan.
Natuurlijk was ik trots op hem toen hij minister in het kabinet-Lubbers I werd. Hij was een conservatieve VVD’er, met sommige van zijn politieke opvattingen kon ik goed uit de voeten.”
Uw broer was het kerkelijk leven ontgroeid. Sprak u wel eens met hem over het geloof?
„Jawel. Het was niet zo dat hij er afkerig tegenover stond, hij heeft er gaandeweg afstand van genomen. Ik herinner me dat hij een van mijn eerste preken hoorde. „Ga zo voort”, moedigde hij me aan. M’n broer had vooral moeite met de gedachte dat God een persoon is. Dat kon hij zich niet voorstellen.
Zelf ben ik juist meer en meer het belang van het feit dat God niet Iets, maar echt Iemand is, gaan inzien, ook door de contacten die ik in mijn studententijd opdeed met apologeet Francis Schaeffer. Telkens als ik in l’Abri kwam, zijn woon- en leefomgeving in Zwitserland, wees hij me erop dat God spreekt, schept en liefheeft.”
U nam, na ruim 35 jaar predikantschap, in 2004 zitting in de gemeenteraad van Utrecht. Hoe reageerden uw veertig collega-raadsleden?
„Het heeft enige tijd geduurd voordat ze doorhadden wie ik was. Ik heb mezelf niet als predikant gepresenteerd. Toen ze het ontdekten, reageerden ze verrast. Ze vonden het wel leuk. Een enkeling heeft de afgelopen jaren een kerkdienst bijgewoond.”
Wordt u gezien als de dominee in de raadzaal?
„Een raspoliticus ben ik niet. Ik denk dat mijn collega’s mijn benadering enigszins beschouwelijk zullen vinden. Dat is wat ik graag doe: grotere verbanden aanwijzen, de gang van zaken in de stad in een breder perspectief plaatsen. Ik heb de neiging daarbij al snel de Bijbel te betrekken. Na enkele maanden zei een raadslid: „Leuk, Wim, dat je in de raad bent gekomen, maar je hoeft het geloof niet elke keer te sprake te brengen, hoor.””
Waar staat u het liefst: op de kansel of achter het katheder?
„Op de kansel, natuurlijk. Elke keer weer merk ik dat ik op het spreekgestoelte in de raadzaal meer wil zeggen dan in de politieke constellatie geschikt is. Preken als politicus geeft geen pas. Dat werkt averechts. Zeker, daarmee geef je iets van de directheid waarmee je wilt spreken op. Maar dat betekent nog niet dat wat je doet zonder zin is. Integendeel.
Ik ben zelf vooral actief op het terrein dat de kerken de afgelopen eeuw voor een groot deel hebben prijsgegeven: welzijn en zorg. Ik ontdekte dat kerk en staat wel heel erg gescheiden optrekken. Die twee werelden kunnen wat mij betreft dichter bij elkaar worden gebracht: christenen moeten als zoutkorrels weer het deeg van de wereld in.”
De secularisten willen juist een strikte scheiding van kerk en staat. Dat denken kende u als predikant al; wat kreeg u er als politicus van mee?
„In de stad is de afgelopen tijd stevig gediscussieerd over het subsidiëren van welzijnsinstellingen als Youth for Christ en het Leger des Heils. Met name VVD en D66 zouden elke financiële bijdrage het liefst vandaag nog ongedaan maken. Neemt een christelijke instelling alleen christenen aan? Dan doen we er geen zaken meer mee. Dat is hun manier van denken. Ik ben er erg van geschrokken.”
Hoe bedreigend is het secularisme?
„Aan de ene kant ben ik geneigd om te zeggen: het materialisme hangt als een donkere wolk over onze samenleving. Alleen dát telt wat we kunnen zien, horen en eten. Dat is een bedompt klimaat. Geloven wordt beschouwd als een extra, een normaal mens heeft het niet nodig, die baseert zijn politieke handelen op fatsoen en op de mensenrechten. Dat iemand zijn motivatie ontleent aan de Bijbel wordt als een dreiging beschouwd, als iets wat discriminatie in de hand werkt.
Aan de andere kant zeg ik: Stel dat de seculiere meerderheid allerlei subsidies schrapt, dan is er nog geen man over boord. Zeker, dan kost het ons veel geld als we christelijke zorg en onderwijs willen blijven geven. Maar mocht het onverhoopt gebeuren, dan gaan we frank en vrij verder, misschien nog wel met een helderder getuigenis dan dat we nu doen.”
Komt het tot marginalisering van christenen in de samenleving?
„De geschiedenis loopt niet via voorspelbare patronen. Het communisme werd na de oorlog als grote vijand beschouwd. En zie, opeens was het verdwenen. Ik hoop dat mensen gaan vragen naar de fundamenten van de westerse beschaving. Waarden als vrijheid en gelijkheid zijn prachtige bloemen, maar als we ze lossnijden van de joods-christelijke wortels gaan ze wel verloren.”
U heeft een boek geschreven over de toekomst van de aarde. Daarin schrijft u dat al wat wij doen, een plaats krijgt in het Koninkrijk van God. Wat betekent dat voor u persoonlijk?
„Er zijn christenen die zeggen dat de gehele aarde en al wat daarop is, zal worden vernietigd. God maakt alles helemaal nieuw. Anderen zeggen: Aan ons de taak om Gods Koninkrijk te bouwen.
Ik beweeg mij tussen beide uitersten. Ik geloof dat God de aarde én de werken daarop, dus niet alleen de natuur maar ook de cultuur, in een gericht van vuur gaat louteren. Het zondige wordt weggebrand, het goede blijft bestaan.
Hoe dat precies zal zijn, weet ik niet. Maar ik ben ervan overtuigd dat veel van wat wij nu maken, gereinigd meegaat in het vernieuwde rijk van God. Dat geeft mij veel moed, hoop en inspiratie. We gaan niet naar het einde van de wereld, we zijn op weg naar de voltooiing ervan. Ik vergelijk mezelf vaak me een pelgrim. Diens aankomst in de stad betekent niet het einde maar de bekroning van zijn reis.”
Levensloop ds. Wim Rietkerk
Wim Rietkerk (1941, Lisse) is emeritus predikant van de Nederlands Gereformeerde Kerken. Van 1967 tot zijn emeritaat in 2001 diende hij de gemeenten in Barendrecht, Culemborg, Houten en Utrecht. Sinds 1971 is hij actief voor de christelijke woon- en leefgemeenschap l’Abri, met vestigingen in Eck en Wiel en Utrecht. De afgelopen negen jaar is hij voorzitter van l’Abri, een internationale organisatie die antwoorden zoekt op vragen die de moderne cultuur oproept.
Ds. Rietkerk zit sinds 2004 namens de ChristenUnie in de gemeenteraad van Utrecht. In maart neemt hij afscheid. De predikant is gehuwd. Hij heeft drie kinderen en acht kleinkinderen.