Mens en burger
De Hoge Raad zal volgende maand uitspraak doen over het zogeheten vrouwenstandpunt van de SGP. De kwestie raakt de belangrijke balans tussen grondrechten. In hoeverre kunnen burgers zichzelf op basis van godsdienstige uitgangspunten organiseren?
Grondrechten zijn ontstaan als waarborg voor individuen tegen een almachtige staat. De eerste verklaringen worden aan het eind van de achttiende eeuw gepubliceerd. Beroemd zijn de ”Declaration of Rights” (1776) in Virginia, en in Frankrijk de ”Déclaration des droits de l’homme et du citoyen” (1789). In korte en handzame vorm krijgen burgers te horen wat hun „van nature” toekomt: rechten van eigendom, van persoonlijke vrijheid en onschendbaarheid, rechten die de vrijheid van vereniging en vergadering garanderen enzovoort. In Nederland wordt bijvoorbeeld de vrijheid van godsdienst in 1797 als volgt geformuleerd: „De Maatschappy (…) handhaaft de vryheid van een ieder, om God naar de overtuiging van zyn hart te dienen, en verleent aan allen, ten dezen opzigte, zekerheid en bescherming.”Rechtshistoricus Peter C. Kop laat in zijn gedegen studie ”Mens en burger” zien wat het nieuwe van deze rechten is: ze gelden voor íéder mens, ze hebben betrekking op de mens als individu, en niet meer op de mens als lid van een groepering (adel, gilde). En het gaat om aangeboren rechten, voortvloeiend uit de menselijke natuur. Kop laat in zijn goed leesbare studie de Nederlandse ontwikkelingen de revue passeren, en behandelt uitvoerig de Anglo-Amerikaanse, de Franse en vooral de Duitse tradities.
Mens en burger. Een geschiedenis van de grondrechten, Peter C. Kop;uitg. Walburg Pers, Zutphen, 2009; ISBN 978 90 5730 650 1; 350 blz.; € 29,50.