Bril van de lezer niet altijd onfeilbaar
Een opmerkelijke conclusie, meent Remko Muis
in zijn reactie. Een gezaghebbende bijbeluitleg bestaat, maar is volgens hem niet noodzakelijk de letterlijke. In zijn reactie op mijn artikel in het RD van 28 februari gaat John Byl in op twee punten: het gezag van de Schrift en de aard van de wetenschap. Aan het slot van zijn reactie vraagt hij of ik geloof dat de wetenschap heeft bewezen dat wonderen onmogelijk zijn. Op dat punt wil ik duidelijk zijn: zo’n bewering zou buiten het boekje van de wetenschap gaan. Ik heb alleen de vraag aan de orde willen stellen of wij de Schrift wel goed lezen, en dus ook of we ons niet vergissen als we zeggen dat de Bijbel allerlei wetenschappelijke theorieën tegenspreekt (in die volgorde!). Daarom ben ik, mede wegens ruimtegebrek, zo vrij om zijn opmerkingen over de aard van de wetenschap te laten liggen. Ik denk alleen dat Byl nogal optimistisch is over de wetenschappelijke kansen van een ”bijbelse” theorie.
In mijn artikel heb ik de vraag aan de orde gesteld of we het mogelijk achten dat onze interpretatie van sommige bijbelgedeelten gebaseerd is op verkeerde veronderstellingen. Als we onze feilbaarheid daarin niet willen erkennen, lopen we sterk het gevaar voor paus te gaan spelen. Byl neemt mijn zorgen op dit punt bepaald niet weg. Hij gaat er slechts in zoverre op in, dat hij stelt dat we naar goed reformatorisch gebruik kiezen voor de ”meest natuurlijke lezing”. Hier raakt hij een belangrijk punt. Ik denk dat veel RD-lezers hem hierin zullen bijvallen: waarom zouden we zo moeilijk doen over interpretaties en literaire genres, we lezen het toch gewoon zoals het er staat?
Toch denk ik dat het zo eenvoudig niet is. Lezen is interpreteren, en de vraag is nu welke interpretatie de juiste is. Byl zegt daarop: de meest natuurlijke. Maar welke interpretatie is dat precies? Wat is de meest natuurlijke interpretatie van een gedicht van Nijhoff? Wat was de meest natuurlijke interpretatie van het verhaal dat de profeet Nathan vertelde aan koning David, over die man die het schaapje van zijn arme buurman gestolen had en opgegeten? Het lijkt erop dat David koos voor de meest natuurlijke interpretatie: die man is een schurk en moet worden gestraft! Dit voorbeeld geeft aan dat de meest natuurlijke interpretatie van deze leesregel is dat zij ons niet veel verder helpt. Daar komt bij dat zij niet ondubbelzinnig is, en daardoor zelf ook weer geïnterpreteerd moet worden, wil zij toepasbaar zijn!
Volgens Byl is de meest natuurlijke interpretatie van Genesis 1 tot 11 de letterlijk-historische. Hier maakt Byl een kardinale veronderstelling, namelijk dat de Bijbel ons hier feitelijke beweringen doet over historische standen van zaken, met modern-historiografische precisie. Daarmee leest hij de Schrift vanuit een typisch moderne, westerse interesse, en stelt hij vragen aan de tekst die de tekst wel eens volkomen vreemd zouden kunnen zijn. De vraag is of wij op deze wijze de Bijbel recht kunnen doen. Nu is de Bijbel geen verzameling beweerzinnen. De Bijbel is een bonte verzameling oude en minder oude teksten, van heel diverse pluimage. Wat daarvan de ”meest natuurlijke lezing” is, hangt sterk af van de aard van de tekst, ofwel: het genre. De Bijbel bevat allerlei verhalen, geschiedschrijving, profetieën, hofkronieken, en een Apocalyps. Zij bevat monumenten van typisch Joodse verhaalcultuur. In de Schrift worden alle registers van de taal opengetrokken, en daardoor is het een machtig boek geworden.
Zoveel is wel duidelijk: een verhaal hoeft niet letterlijk-historisch ”waar” te zijn om toch een indringende boodschap te bevatten. Wij noemen de profeet Nathan ook geen leugenaar, omdat zijn verhaal niet letterlijk-historisch waar was. Het beoogde effect van een verhaal is veel belangrijker dan zijn letterlijk-historische waarheidsgehalte. Nathan bedóélde helemaal geen waargebeurd verhaal te vertellen. En toch spreekt hij met goddelijk gezag. Evenzo denk ik dat als de bijbelschrijvers zeggen dat de zon stilstaat, zij niet noodzakelijk bedoelen mee te delen dat de zon doorgaans om de aarde draait. Wat Genesis 1 tot 11 betreft: is het zo dat de auteur ervan ons precies wil vertellen hoe het ontstaan van de wereld in zijn werk is gegaan? Wat als wij hier nu eens dezelfde fout maken als David toen hij naar Nathan luisterde? De Bijbel stelt haar eigen vragen op haar eigen wijze. Wij dienen onze interesses aan de Schrift aan te passen, in plaats dat we onze interpretatie ervan laten bepalen door onze letterlijk-historische nieuwsgierigheid. In feite dringen we dan pas echt onze mening op aan de Schrift! Om de betekenis van een tekst vast te stellen, moeten we weten met wat voor soort tekst we van doen hebben, wat de bedoelingen van de auteur/verteller zijn en hoe die bedoelingen zich verhouden tot die van de Heilige Geest.
In dit kader formuleert Byl een heel opmerkelijke conclusie: „Belijden van de bijbelse autoriteit is betekenisloos wanneer wij niet zeker kunnen weten welke bijbelse interpretatie correct is.” Ik heb gezegd dat we feilbaar zijn, niet dat we nergens zeker van kunnen zijn. Maar zelfs als die conclusie gerechtvaardigd is, dan is nog de belijdenis van het gezag van de Schrift niet betekenisloos: de correcte interpretatie van de Bijbel is gezaghebbend en dat is meer dan genoeg reden om naar die correcte interpretatie te zoeken, en onze eigen interpretaties als benaderingen daarvan te beschouwen.
Het lijkt erop dat Byl dit onderscheid niet accepteert, en dat terwijl hij wel het belang benadrukt van een onderscheid tussen Gods werken in de natuur en onze interpretaties daarvan. Hier loopt hij vast op een wonderlijke asymmetrie. Hij stelt namelijk dat de mens sinds de zondeval de bril van de Schrift nodig heeft om de natuur correct te interpreteren. Maar als ik één ding duidelijk gemaakt hoop te hebben, is het dat de zondeval ons net zo goed parten speelt bij het lezen van de Schrift. Kort en goed gezegd: zowel bij het lezen van het boek der natuur als bij het lezen van het boek der schriftuur hebben wij een bril nodig: beide boeken dienen gelezen te worden met het oog van het geloof.
Daarmee blijf ik dus bij mijn conclusie dat reformatorische theologen zich wat minder antithetisch zouden moeten opstellen ten aanzien van moderne wetenschap. Ik pleit ook nogmaals voor een vruchtbaarder gesprek tussen reformatorische theologie en natuurwetenschap. Bovendien bied ik een aanknopingspunt: laten we nog eens kritisch naar onze visie op de Schrift kijken, en niet ieder pleidooi voor herinterpretatie onmiddellijk afdoen als ongelovige schriftkritiek. Met een gezonde hermeneutiek zou de veelkleurigheid van de Schrift wel eens beter tot haar recht kunnen komen, waardoor we een geloofwaardiger zicht krijgen op de geloofwaardigheid van de Bijbel.
De auteur is als aio verbonden aan het Instituut voor Geschiedenis en Grondslagen van de Wiskunde en Natuurwetenschappen aan de Universiteit Utrecht.