Eerlijk duurt het langst
Je kunt ergens naartoe praten, én je kunt ergens van weg redeneren. Platovertaler Gerard Koolschijn heeft onlangs de Romeinenbrief opnieuw vertaald. Bewust brengt hij daarin de „duistere Paulus” naar voren, zegt hij in Trouw: „Omdat Paulus de hoofdman is van onze eigen fundamentalisten, de eerste prediker van het christendom, dacht ik: kom, laat ik nog eens tonen hoe verward die teksten zijn.”
Niet echt een objectieve start. Koolschijn heeft dan ook een verleden waar hij verbitterd op terugkijkt. Als kind zat hij aan de voeten van ds. J. P. Paauwe. Die jeugdervaringen hebben hun uitwerking niet gemist. Koolschijn heeft „de pest” aan mensen die zich beroepen op God. „Ze krijgen een openbaring van hun hogere macht en over die openbaring valt niet te twisten.”Volgens de Platokenner was Paulus ook zo iemand. En dus heeft hij met weinig sympathie de weerbarstige Romeinenbrief vertaald. Zonder eeuwen van Schriftuitleg mee te willen nemen, noch de leer van de rechtvaardiging door het geloof.
Je kunt ergens naartoe praten, én je kunt ergens van weg redeneren. Ben je evangelisch en zing je dolgraag opwekkingsliederen in de eredienst, dan leg je met verve uit dat Paulus in Kolossensen 3:16 écht bedoelt te zeggen dat er naast psalmen vooral ook lofzangen en geestelijke liederen in de kerk moeten klinken. En dat een band op het podium welkom is, omdat Psalm 150 toch ook oproept om met alle mogelijke instrumenten God te loven.
Wil je echter de traditie veiligstellen waarbij in de kerk alleen psalmen worden gezongen, dan verdedig je de stelling dat de Heere Zelf bepaalde wat Hij wilde laten zingen in de eredienst; dat de inhoud van de psalmen zo rijk is, dat ze na twintig keer zingen nog aantrekkelijk blijven; dat het niet nodig, ja zelfs onverstandig is om andere liederen de kerk binnen te halen, omdat niet één gezang is geïnspireerd.
Je kunt ergens naartoe praten, én je kunt ergens van weg redeneren. Als je niets met het Schriftgeloof hebt, leg je elke archeologische vondst die in lijkt te druisen tegen de Bijbelse voorstelling van zaken uit als bewijs dat de Bijbel niet klopt; vind je een oud tablet met spijkerschrift waarop een versie van het zondvloedverhaal staat waarin sprake is van een groot rond vlot in plaats van een rechthoekig vaartuig, dan roep je direct dat de ark van Noach dus een rond vlot was. Wil je echter alleen op de Bijbel afgaan, dan probeer je alle gegevens van de wetenschap in harmonie te brengen met het Bijbelse zondvloedverhaal.
Je kunt ergens naartoe praten, én je kunt ergens van weg redeneren. Beide mogelijkheden voldoen voor bepaalde groepen. Een Paulushater omarmt Koolschijn. Een tegenstander van gezangen luistert graag naar de alleen-psalmenvoorvechter.
Maar wat moet je met de groep die er ergens tussen zit? Die met zwart-witredeneringen niet uit de voeten kan? Ik moet denken aan Franca Treur van ”Dorsvloer vol confetti”, die zich verraden voelde toen ze er tijdens haar studie achter kwam dat er allerlei varianten op het zondvloedverhaal zijn. Van de weeromstuit zegde ze het geloof vaarwel.
Is dat nodig? Waarom niet gewoon vertellen dat er inderdaad meer zondvloedverhalen zijn, maar dat je gelooft dat het de Heilige Geest behaagde de zondvloedgeschiedenis zó in de Schrift mee te geven. Waarom aan jongeren niet uitleggen dat we in de traditie van Calvijn nagenoeg alleen psalmen in de kerk zingen, en dat daar redenen voor zijn, maar dat je luthersen en strict baptists niet hoeft te veroordelen omdat ze wél Bijbelse liederen in hun kerkboek hebben. Eerlijk duurt toch nog altijd het langst?
Reageren aan scribent? beeldenstorm@refdag.nl