WRR: Hulp aan arme landen beter organiseren
Wil ontwikkelingshulp echt verschil maken, dan moet ze centraler en professioneler worden georganiseerd. Aan particuliere initiatieven, hoe goed bedoeld ook, kleven nogal wat nadelen.
Dat stelt de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in zijn maandagmiddag gepresenteerde rapport ”Minder pretentie, meer ambitie. Ontwikkelingshulp die verschil maakt”.De manier waarop nu hulp wordt gegeven, moet op de schop, schrijft de raad. „Na zestig jaar generaliseren is duidelijk geworden dat specificiteit vereist is, omdat het onmogelijk is om in het algemeen te zeggen wat het beste werkt en waarom.”
De raad adviseert minister Koenders (Ontwikkelingssamenwerking) het aantal partnerlanden drastisch terug te brengen van 36 naar tien, „in combinatie met een forse professionaliseringsslag.” De hulp moet meer gericht zijn op de ontwikkeling van (Afrikaanse) landen en uitgaan van hun situatie.
De WRR pleit ook voor de oprichting van een deskundige, centrale organisatie, NLAID, met vestigingen in de landen waar hulp wordt geboden. NLAID zou van bovenaf alle hulpinitiatieven kunnen coördineren. Dat moet de versnippering van het werk van donoren en hulporganisaties in de aparte landen tegengaan en langdurige samenwerking bevorderen. Ook kan zo meer kennis worden vergaard en maatwerk worden bedacht. De subsidiestroom aan ontwikkelingsorganisaties moet deels worden verlegd naar NLAID.
Nederland moet daarbij vooral uitgaan van de hulp waar het sterk in is, zoals water, landbouw, de opbouw van een rechtssysteem en bestuursorganen en de bestrijding van hiv/aids.
De raad kritiseert losse, particuliere ontwikkelingsprogramma’s, zoals de bouw van een weeshuis of de renovatie van een ziekenhuis. Mooi werk, maar „dat wil niet zeggen dat daarmee sprake is van duurzame en structurele ontwikkeling.”
Veel fouten uit het verleden worden herhaald, stelt de raad, en projecten sluiten weinig aan bij de vraag in de landen zelf. Er is ook vaak sprake van kleinerend paternalisme en er vindt nauwelijks overdracht plaats. „Ook zijn doe-het-zelvers zich er veelal slecht van bewust dat er andere actoren in het spel zijn, zoals (lokale) overheden.”
Burgers, schrijft de raad, „moeten niet alleen beseffen dat hun interventies onbedoeld schadelijke gevolgen kunnen hebben, ze moeten ook proberen die te voorkomen.” Een gedragscode, meent de WRR, is „dan ook een minimale vereiste.”
De WRR vindt dat de norm dat 0,7 procent van het bruto binnenlands product naar ontwikkelingshulp moet achterhaald is en moet worden vervangen.