Hongerwinter zonder ouders
Drie kinderen van 9, 11 en 12 jaar. Vader opgepakt door de Duitsers, moeder in het ziekenhuis. Bittere kou, nauwelijks eten. En toch overleven. Dat kan alleen een Godswonder zijn.
De jonge Cor Kruis heeft van een hongerwinter nog geen weet, als hij per trein naar de Haarlemmermeer reist om korenaren te rapen bij een boer. Al in 1943 is voedsel schaars in Rotterdam. Noodgedwongen sluit vader Kruis zijn sigarenzaak, nadat ook de laatste rookwaar is geruild tegen eten.Ondanks de misère weten vader en moeder Kruis zich met hun vijf kinderen, onder wie Cor, staande te houden. Tot eind 1944 het gezin bruut uit elkaar wordt geslagen.
Moeder belandt met tuberculose langdurig in het ziekenhuis. Tijdens de grote razzia op 10 en 11 november pakken de Duitsers vader op. Gezinnen uit de kerk ontfermen zich over de kinderen.
Maar de honger heeft geen medelijden. Ook in de pleeggezinnen raakt het eten op. De oudste drie kinderen moeten terug naar huis.
„Broer Wim was 12, mijn zus Annie 11, ik 9 jaar. Daar zaten we dan: zonder ouders in een leeg huis. Bang, hongerig en koud.” In zijn Middelburgse woning schudt Cor Kruis zijn hoofd. Alsof hij nog steeds niet gelooft wat zich toen, pakweg 65 jaar geleden, afspeelde.
„De ontberingen waar wij als kleine kinderen mee kampten, zijn eigenlijk onbeschrijfelijk. Sokken en schoenen hadden we niet. Wel wintervoeten. Om ons nog een beetje te verwarmen, stookten we alles op wat brandbaar was in huis. Tot de traptreden toe. Licht maakten we door een fiets ondersteboven te zetten en aan de trappers te draaien.” Omstandigheden als in die bewuste winter maken vindingrijk.
Met een halfje brood, op de bon gehaald bij de bakker, moeten de drie kinderen de week zien door te komen. Te weinig om hun rammelende magen te vullen. Voor meer moeten ze de straat op, de koude in. Op houten slippers, door sneeuw en ijs. „Je moest wel, als je eten wilde.”
De honger maakt hondsbrutaal, zegt Kruis. Uit de wagons van de Rotterdamsche Tramweg Maatschappij stelen ze suikerbieten. „Daar maakten we van alles van. Maar tot op de dag van vandaag eet ik geen rode bieten. Ze herinneren me aan die ellendige tijd.”
Nabij het Centraal Station vinden Wim en zijn vriend Arie een stukje grond met bruine bonen. „Wie ze daar gezaaid had, weet ik niet. Dat we ze niet mochten pakken, beseften we ook niet. We hadden honger.” Een NSB’er betrapt de broers. „Voor straf moesten we een hele zaterdagmiddag, van halftwaalf tot zeven uur, in het politiebureau staan.”
Zo nu en dan bezoeken de kinderen moeder in het ziekenhuis in Rotterdam-Noord. De afstand en de koude weerhouden hen er meestentijds van. Vader weet te ontsnappen als de nazi’s hem op transport zetten. Vanuit het Duitse Nordhorn keert hij te voet terug naar de havenstad; korte tijd later vatten de Duitsers hem opnieuw in de kraag. Tot kort voor het einde van de oorlog zit-ie vast in de Hoeksche Waard.
Hartverscheurend moet het voor het ouderpaar geweest zijn, wetend dat hun kinderen alléén gebukt gaan onder alle ontberingen. „Broodmager waren we. En als je dik werd, betekende dat het begin van het einde. We zagen ze vaak liggen op straat, de doden. Opgezwollen door hongeroedeem.”
Niet alleen de honger, ook het oorlogsgeweld is steeds dichtbij. „In maart ’45 zag ik hoe op de Pleinweg twintig jongens tegen de muur werden gezet. Ze kregen de kogel, ter vergelding van de dood van een SS’er.”
Alle schrikkelijke beelden ten spijt, de kinderen raken eraan gewend. „Als kind bekijk je het als kind; je leeft bij de dag en denkt niet verder. Misschien heeft dat ons er wel door geholpen.”
Aan het einde van de oorlog droppen de geallieerden voedsel boven de stad. Kruis herinnert zich dat nog goed. „’t Was op een zondagmiddag. Wij woonden aan de rand, dicht bij het Vaanplein. Plots zagen we vliegtuigen naderen. We schrokken ons wild.”
Ditmaal echter geen bommen, maar voedsel. Broer Wim weet een handjevol suiker te bemachtigen. „Dat was al sinds december ’39 op de bon. We waren er maar wat blij mee!”
Hoe lang het drietal alleen in de ouderlijke woning verblijft, weet Kruis niet meer precies. Maar een aantal maanden toch zeker. Pas tegen het einde van de oorlog keert vader terug in Rotterdam.
Na de bevrijding verlaat moeder het ziekenhuis en komen ook de jongste twee kinderen weer thuis. „We moesten helemaal opnieuw beginnen, we hadden niets. Maar ik zie het als Gods leiding dat we –ondanks die erbarmelijke omstandigheden– alle zeven zijn herenigd.”
Nog dagelijks is de hongerwinter onderwerp van gesprek in huize Kruis. „Natuurlijk laat die tijd zijn sporen na. Maar boven alles is er de dankbaarheid dat we elke dag te eten hebben. We gooien nooit wat weg.”
Het ergert Kruis soms dat „we tegenwoordig alles maar gewoon vinden en menen overal recht op te hebben. Toen waren alle schappen leeg, nu kun je te kust en te keur kopen. En nog is het niet genoeg. Maar het besef Wie de Gever is van alle dingen ontbreekt.”
Wraakactie met grote gevolgen
Dolle Dinsdag, 5 september 1944. Nederland zindert. De geallieerden staan aan de grens, de bevrijding is in zicht. Blinde paniek doet de Duitse troepen westelijk Nederland ontvluchten. Op de voet gevolgd door NSB’ers en andere collaborateurs.
De vreugde is van korte duur, als blijkt dat de geallieerden niet doorstoten. De bezetter is nog niet verslagen, maar verstevigt zijn ijzeren greep op een oorlogsmoe land. Tegelijkertijd slaan de Duitsers aan het plunderen, in het besef dat het einde van de oorlog nabij is. Levensmiddelen en waardevolle spullen verdwijnen in afgeladen treinen naar het oosten.
Tot de Nederlandse regering vanuit Londen op 17 september 1944, op de dag van Operatie Market Garden, een algemene spoorwegstaking uitroept. De Duitse transporten vallen stil.
De woedende nazi’s treffen represaillemaatregelen, met verstrekkende gevolgen. Ze leggen een boycot op het transport van levensmiddelen naar het westen. De voedselvoorziening is een probleem dat de Nederlanders zelf maar moeten oplossen, zo laat rijkscommissaris Seyss-Inquart optekenen in een kranteninterview.
Terwijl elders in het land voldoende voedsel voorhanden is, zijn de mensen in het westen aangewezen op de gaarkeukens. Velen gaan te voet de boer op, in de hoop eten te bemachtigen. De zwarte markt tiert welig.
De Duitse wraakactie leidt, samen met de strenge winter, tussen september 1944 en april 1945 tot een hongerramp met duizenden doden tot gevolg. Naar schatting 20.000 mensen komen om, vooral in de grote steden.