Kerk & religie
Origenes was niet ongevoelig voor gnostiek

De kerkvader Origenes (ca. 185-254) nam expliciet afstand van de gnostiek en wilde in lijn blijven met de apostolische leer van de kerk. Toch kwam hij tot veronderstellingen die met gnostische opvattingen verwant waren. Dat maakt zijn verhouding tot deze stroming dubbelzinnig.

Kerkredactie
GRONINGEN – Prof. dr. R. Roukema (l.), drs. F. J. H. Berghuis (vertaler van Origenes’ standaardwerk ”De Basis”) en prof. dr. G. H. van Kooten in de oude rechtszaal van de Groninger theologische faculteit. Foto RD
GRONINGEN – Prof. dr. R. Roukema (l.), drs. F. J. H. Berghuis (vertaler van Origenes’ standaardwerk ”De Basis”) en prof. dr. G. H. van Kooten in de oude rechtszaal van de Groninger theologische faculteit. Foto RD
Dat stelde prof. dr. Riemer Roukema (nieuwtestamenticus, PThU Kampen) gisteravond in Groningen tijdens de presentatie van een standaardwerk van Origenes, ”De Basis”. Samen met de Groninger nieuwtestamenticus prof. dr. Geurt Henk van Kooten en vertaler drs. F. J. H. Berghuis refereerde Roukema over de betekenis van de kerkvader in de vroeg-christelijke wereld.

Ondanks zijn nadrukkelijke distantie van de „ketters” zijn Origenes’ verkenningen van het christelijk geloof dikwijls verwant met die van de gnostici. Dat onderscheidt hem van kerkvader Irenaeus, die in 180 een werk tegen de gnostici schreef. „In Irenaeus’ eigen visie op het christelijk geloof is geen spoor-tje gnostiek te bekennen. Maar bij Origenes liggen de accenten anders. Niet dat hij welbewust van de gnostici heeft willen leren, maar omdat hij ademde in dezelfde intellectuele en geestelijke ruimte als de gnostici zijn bij hem soms soortgelijke veronderstellingen te vinden.”

Prof. Roukema noemde daarbij de invloed van de platoonse visie dat de zielen al bestonden voordat zij aan een menselijk lichaam werden gebonden. In het oerbegin van de wereld had God geestelijke, met rede begiftigde wezens geschapen om Hem te aanschouwen en te aanbidden. Die geestelijke schepselen begonnen zich te vervelen. „Daardoor ontstond een geweldige val, waarin de schepselen verder van God afvielen naar gelang van de ernst van hun afkeer van God.”

Origenes voelde zich ook verwant met de gnostische visie op Jezus’ dood aan het kruis. „Origenes meent dat de prediking van de gekruisigde Christus bedoeld is voor beginnende of zwakke gelovigen die nog met „melk” moeten worden gevoed en nog niet toe zijn aan het vaste voedsel van de wijsheid die bestemd was voor hen die de apostel Paulus „volmaakten” noemt. De prediking van Christus als de Gekruisigde hoort volgens Origenes bij de eerste fase van het christelijk geloof, maar voor gevorderde ofwel volmaakte christenen geldt de prediking van Christus als de goddelijke Wijsheid en Logos, al mogen ook zij niet vergeten dat Hij ook gekruisigd is.”

Paulus

De kerk is volgens Origenes een volksvergadering waar God ter sprake wordt gebracht, zo betoogde prof. Van Kooten. Reeds Paulus zag het christendom als een (ethisch-religieuze) filosofie zonder riten, vergelijkbaar met wat Johannes zegt over het gesprek van Christus met de Samaritaanse vrouw, namelijk dat de ware aanbidding van God in „geest en waarheid” is. De joodse én heidense tempeldienst, die van een plaatselijk en ritualistisch karakter waren, werd vervangen door een eredienst gekenmerkt door het „nogal filosofische medium van geest en waarheid”, aldus Van Kooten.

Origenes bracht deze gedachte vooral in in zijn kritiek op de heidense filosoof Celsus, die een felle bestrijder van christenen was en de heidense gedachte bleef verdedigen dat religie iets is dat gebonden is aan een specifieke plaats van eredienst. Celsus verweet christenen dat zij braken met voorvaderlijke religieuze overleveringen, niet alleen met de joodse, maar ook met de heidense. De afwijzing door vroege christenen van de dienst van afgoden op een bepaalde plaats ging gepaard met het ontwikkelen van een universele religie.

Het is volgens Origenes zelfs „vroom” om te breken met gewoonten die gebonden zijn aan een plaatselijke eredienst om vervolgens „betere en goddelijker” wetten aan te nemen die ons zijn gegeven door Jezus. Het zou absurd zijn als filosofen ingeperkt zouden moeten worden tot wat op een bepaalde plaats volgens voorvaderlijke overleveringen de norm is.

Op deze wijze zette Origenes de filosofen in tégen Celsus en probeerde hij ook de filosofen tot het christendom te bekeren. Dit alles onderstreept volgens Van Kooten het concurrerende karakter van het christendom ten opzichte van heidense religies en filosofieën.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer