Aanvechtingen
„Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen.”Psalm 73:24
Wat zijn er in deze tekst toch hoogten en diepten. Des Heeren gunstgenoten ontmoeten ze, zodra zij de voet zetten op de weg van het verstand, om het Lam met Zijn kruis te volgen. Ze zien als het ware bergen voor hun ogen, net als de apostelschare die met Psalm 121 tot God dikwijls uitroept: „Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal.” Het hart dat vernederd moet worden is een hoogte als een berg. De eerzucht die sterven moet, is een hoge heuvel. De verloochening van eigen wijsheid, eigen wil, verstand van het vlees, van de raad van vlees en bloed, eigen zin en wereldse eer en rijkdom, zijn voorwaar hoogten die niemand van de heilige wandelaars ooit te boven komt zonder sterkere en wijzere raadslieden. Zeker, al deze hoogten die men noodzakelijk te boven moet komen, maken de weg zeer moeilijk. Want die zich hierin niet verloochent, kan Jezus’ discipel niet zijn.Wat zijn er ook gevaarlijke diepten op deze weg, waarover de kerk in Psalm 130 moet uitroepen: „Uit de diepten roep ik tot U, o Heere.” Voor deze wandelaars is dat niet onbekend.
J. Arxhouck,predikant te Veere
(”Het gelukkig en ongelukkig einde der rechtvaardige”, 1749)