Jeruzalem – o, Jeruzalem
Sommige christenen vallen bijna in zwijm als ze voor het eerst Jeruzalem zien. Maar de stad laat ook meer nuchtere types niet onberoerd. „Christenen zegenen Israël met hun komst.”
Hij is jood in hart en nieren, de straatverkoper in Jeruzalem. Maar hij ziet er geen been in om zijn joodse parafernalia te verkopen aan wie dan ook.
Mezoeza’s, de kokers met Bijbelteksten om aan de deurpost te hangen zoals Deuteronomium 6 en 11 voorschrijven, liggen in soorten en maten uitgestald in zijn kraam. Van hout, van steen, van plastic. Overdekt met bladgoud, met edelstenen of met gekleurd glas. De meeste verkoopt hij aan christenen, zegt de marktkoopman. „Zij zijn vaak heel serieus als het over hun geloof gaat. Ik verbaas me geregeld over hun Bijbelkennis.”
Hij is de enige niet. Voor veel –Bijbelgetrouwe– christenen is Israël een topbestemming, en dat blijft niet onopgemerkt. De miljoenen sjekels die hun bezoeken opleveren, zijn voor de toeristenindustrie simpelweg onmisbaar geworden. ”The Bible business”, kopte een artikel in The Jerusalem Post afgelopen zomer onomwonden boven een artikel over de voordelen van het christelijk toerisme.
Bij het ministerie van Toerisme kennen ze die voordelen al lang. Daar geven ze zelfs een speciaal voor christenen vervaardigde landkaart uit met de vermoedelijke reizen van de Heere Jezus en plaatjes van de vele rooms-katholieke kerken die boven op de evenzovele heilige plaatsen zijn gebouwd.
Toch is het niet alleen het geld dat christenen tot welkome gasten maakt. „Hoe meer christenen hier komen, hoe beter”, zei de joodse ondernemer Elisa Mo’ed tegen The Jerusalem Post. „Ze zegenen Israël. Hun komst is goed voor het land, en goed voor de hele regio.”
Mo’ed heeft zelf een reisorganisatie speciaal voor christenen op poten gezet, omdat ze geraakt is door de passie van veel christenen voor Israël.
En het moet gezegd: het valt niet zwaar om van het land te houden, ook niet voor de meer nuchtere christen. Want hoe je het ook wendt of keert: dit is Israël; het land van een volk dat na zo’n 2000 jaar zwerven weer terug is – zoals Israëls Heere al had gezegd. Die gedachte helpt je om soms door het bladgoud van alwéér een rooms-katholieke of Oosters-orthodoxe kerk heen te kijken.
Het hielp in elk geval Abraham Kuyper, toen hij in 1905 tijdens zijn reis naar de Levant na veel aarzelen ook Palestina aandeed. Met geloof en verbeeldingskracht wordt het bezoek een ware pelgrimstocht, noteerde hij in zijn omvangrijke reisverslag ”Om de oude Wereldzee”.
Hij was trouwens ook duidelijk over wie geen geloof en verbeelding –in die volgorde– bezat: die oogst in het Heilige Land niets dan teleurstelling.
Tijdens zo’n „pelgrimstocht” is Jeruzalem hoe dan ook onvermijdelijk: de hoofdstad blijft hét hoogtepunt van iedere Israëlreis. Daar nog origineel over zijn, is moeilijk. De joodse gids, die voor de zoveelste keer in Jeruzalem komt, zet desondanks z’n beste beentje voor om de ervaring onvergetelijk te maken.
Hij deelt onderweg liederen uit in de auto, terwijl die de woestijn van Judea achter zich laat. Eenparig klinkt het even later: ”Lichtstad met uw paarlen poorten, wond’re stad zo hoog gebouwd”. De gids jubelt volop mee. Voeg aan dat gezang de hooggestemde woorden uit Psalm 122 toe, en je hebt een intocht die de entree van wereldsteden als Rome, Istanbul en Moskou doet verbleken. Dat het aardse Jeruzalem helemaal geen paarlen poorten heeft, doet daar niets aan af.
Wie niet weet wat te kiezen in Jeruzalem, kan maar het beste koers zetten naar de Olijfberg; dat is altijd goed. Want daarvandaan zie je, over het Kidrondal heen kijkend, hét plaatje van de heilige stad, met onbelemmerd zicht op de Moriaberg. Hier offerde Abraham bijna zijn zoon. Hier verrees de eerste tempel onder Salomo, en later de tweede onder Ezra en Nehemia. Hier zal de derde moeten verrijzen. Een kopie van de menora, de gouden kandelaar, staat sinds december 2007 al klaar vlak bij het Tempelplein.
Het is trouwens niet het enige onderdeel van de derde tempel dat al klaar is. Alle dingen zijn gereed: de kleren van de priesters, het koperen wasvat, en volgens gids Chanan Nol zelfs de priesters in hoogsteigen persoon, die op dit moment in een dorpje vlak bij Jericho zouden worden klaargestoomd voor hun toekomstig werk in de tempel. Afgezonderd van de wereld bewaren ze zichzelf rein, zodat ze direct aan de slag kunnen als de tijd daar is.
Maar voordat het zover is, staat daar de massieve islamitische Rotskoepel met zijn goudglinsterende dak, vergezeld van de grijze al-Aqsamoskee. Want dit is niet alleen Jeruzalem, dit is ook al-Quds, de derde heilige stad in de islam.
Voor de muren van de Rotskoepel, direct buiten de Oude Stad, ligt het vol met islamitische graven. Ze zijn vanaf de Olijfberg goed te zien.
Nog veel meer graven, maar dan joodse, bevinden zich op de beroemde helling van de Olijfberg. Chassidische joden in zwarte pakken en met dito hoeden op het hoofd bezoeken er de laatste rustplaats van geliefde rabbijnen, die het voorrecht genieten hier begraven te zijn.
Zullen zij straks het eerst de Messias zien, als Hij –opnieuw– komt? Hun graven zullen opengaan, dat is een ding dat zeker is. Hoewel de aandacht dan naar Hem zal gaan die komt, moet het een adembenemend gezicht zijn. Dat is het nú al. Grote delen van de hellingen van de Olijfberg staan mudvol met witgepleisterde graven, bijna tot in het Kidrondal, waar auto’s langzaam over de slingerende weg rijden.
De Olijfberg is voor de doden, maar de Oude Stad is het toneel van de levenden. En hoe.
Het is maandag, samen met de donderdag dé dag voor joodse jongens die 13 jaar zijn geworden om in Jeruzalem hun bar mitswa –zoon der wet– te vieren. Tromgeroffel klinkt overal op de weg naar de Klaagmuur of Westelijke Muur.
Daar is het groot feest. Groepen mannen bidden, de bar mitswa zelf leest uit de boekrol die aan de beurt is. Dansend gaan de mannen daarna over het plein. De jongen neemt vanaf vandaag zelf zijn verantwoordelijkheid voor God, zelfs zó dat zijn vader tegen hem zegt: Jij bent vanaf nu niet meer mijn zoon.
Het is wat je noemt een jodenkerk, hier bij de Klaagmuur. Alle groeperingen, denominaties en stromingen lopen, bidden en zingen door elkaar. Een orthodoxe jood neuriet zachtjes voor zich uit de psalm die hij aan het lezen is, al heen en weer deinend. Totdat zijn gsm hem tot de aardse werkelijkheid terugroept. Resoluut beëindigt hij zijn heilige verrichtingen om zijn beller voorrang te geven.
Psalm 122 echoot nog na. „Om des huizes des Heeren, onzes Gods wil, zal ik het goede voor u zoeken.” O, Jeruzalem.
Islam nooit ver weg in de stad van goud
Jeruzalem is de stad van goud, zo jubelt een christelijke klassieker. Op een afstand valt echter maar één goudkleurig element op in de Oude Stad: het glinsterende dak van de Rotskoepel.
Dat dit islamitische bolwerk uitgerekend op de heiligste plaats van het jodendom staat, is voor veel joden onverteerbaar. Ze wijzen erop dat het dé fout is van Moshe Dayan, de Israëlische minister van Defensie in 1967. Hij stond kort na de Zesdaagse Oorlog de Tempelberg af aan de islamitische geestelijken in Jeruzalem.
Hij had de gelegenheid te baat moeten nemen en de islamitische heiligdommen meteen moeten verwoesten, zo vond onder anderen Shlomo Goren, de opperrabbijn van het leger in de junidagen van 1967. Het tegenovergestelde gebeurde. Sindsdien is het plein met Rotskoepel en moskee in principe alleen nog voor moslims toegankelijk.
Ook elders in Jeruzalem is de islam nooit ver weg. Zelfs in de christelijke wijk van de Oude Stad staat een moskee, pal naast de enorme Heilig Grafkerk. Op dit moment wordt de toren van de Grafkerk –die wordt beheerd door twee islamitische families– iets verlaagd omdat hij hoger is dan de naastgelegen minaret. Het is een voor veel joden én christenen zeer omstreden ingreep die breed wordt uitgelegd als een buigen voor de islam.