„Theocratie is geen majesteitsschennis”
„Theocratische politiek is het streven naar een bestel waarin de overheid zich onderwerpt aan het Woord van God. Dat is niet af te dwingen met de dolk op de borst. Het is een kwestie van overtuiging en overreding.” Ir. B. J. van der Vlies zei dit gisteravond in zijn lezing voor het CSFR-dispuut te Tilburg.
De SGP-fractievoorzitter hield een lezing over het thema ”Christus als Heer in de politiek - theocratie of majesteitsschennis?” Het Tweede-Kamerlid zei zich geroepen te voelen de klomp goud elke keer weer om te smeden in de pasmunt van de tijd. Van anderen zei hij geleerd te hebben in de politiek nooit met zijn eigen mening te komen, maar zo vaak als het te pas komt de Naam van Jezus Christus te noemen. „Het moet meer zijn dan te zeggen: Ik ben ervan overtuigd dat. Theocratie is de Naam van Christus belijden.”
„Tegenwoordig vraagt men wie Jezus Christus is. Allah, Boeddha en Jezus Christus worden als religieuze figuren op één lijn gesteld. Maar wie de Naam van Jezus Christus noemt, die sta af van ongerechtigheid. Dat geldt zeker voor christenen in de politiek”, aldus Van der Vlies. Hij noemde dat een hoge pretentie, zó hoog dat men daarin al snel tekortschiet. „Zijn Naam is in de loop van de geschiedenis te grabbel gegooid. Terwijl het zo nauw luistert, omdat we naar Zijn Naam zijn genoemd.”
Voor Van der Vlies is theocratie uitzeggen dat Christus Heer is in de politiek. „Het is het centrum van de belijdenis. Dat God regeert, is een onvervreemdbaar christelijk getuigenis in de politiek. Het is een geloofswerkelijkheid die mededeelzaam is en niet mededeelbaar, laat staan af te dwingen”, zei hij.
Met voorbeelden uit het Oude en Nieuwe Testament maakte Van der Vlies duidelijk hoe in die tijd de theocratie functioneerde. „In de Psalmen wordt de theocratie op tal van plaatsen bezongen, terwijl Paulus de overheid „van God gegeven” noemt. We belijden dat ook in artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Dat afdwingen met bekerings- of kersteningprogramma’s is op voorhand tot mislukken gedoemd.”
De verhouding tussen kerk en staat noemde Van der Vlies een worsteling in de geschiedenis. De kerk mag niet heersen over de staat en de staat niet over de kerk. Het zijn twee brandpunten van de ene ellips. Beide zijn van God gegeven. Het ging volgens de SGP-leider ook Calvijn niet om de vorm waarin de overheid gegoten is, maar om de norm waarmee geregeerd wordt. „De wordingsgeschiedenis van onze natie is vervlochten met de planting van de Reformatie in ons land”, zei hij.
Uitgebreid ging Van der Vlies in op de grondrechten in de samenleving. Met behulp van voorbeelden liet hij zien dat een spanningsveld kan ontstaan wanneer een beroep op die grondrechten wordt gedaan. „We leven met een neutrale overheid in een pluriforme samenleving, waarin iedereen moet kunnen zeggen wat hij of zij wil”, zo schetste hij. Een ongeoorloofd beroep op de vrijheid van grondrechten ziet hij vaak uitlopen in ongeloofspropaganda. „Dat kunnen we niet via dictatuur veranderen, maar langs de lijn van de rechtsbeginselen zoals die in de parlementaire democratie zijn uitgekristalliseerd. Dat is geen ongelimiteerd uitleven van wat er in de parlementaire democratie naar voren komt. Je kunt bijvoorbeeld niet dulden dat Gods Naam wordt gelasterd.”
Van der Vlies zei in de Kamer al snel het verwijt te krijgen dat zijn partij anderen iets wil opleggen. „Maar we moeten ons niet laten verleiden tot groepsbelang. Met het bepleiten van ontheffingen en uitzonderingsbepalingen om de reformatorische zuil in stand te houden, geven we het volk te gemakkelijk op.”
Van der Vlies wil, om de woorden van prof. Graafland te gebruiken, een „missionair élan” uitstralen: geen oude termen herhalen, geen archaïsch taalgebruik bezigen en een open houding aannemen. „We moeten niet vreemd doen, maar wel het vreemdelingschap beoefenen. Dat stelt grenzen. Daarom is de theocratie mij dierbaar en is het geen majesteitsschennis. Het is een zoeken van de eer van God.”