„Ik durfde niet meer te kijken”
Titel:
”Het verdriet van Volendam”
Auteur: Eddy Veerman
Uitgeverij: BZZTôH
Den Haag, 2001
ISBN 90 5501 956 9
Pagina’s: 192
Prijs: € 13,50 ƒ 29,75)„Er lagen mensen bovenop me. Er was zwarte rook. Ik durfde niet meer te kijken. Ik moest weg. Het was heel gek. Zo hoorde je honderden jongeren gillen en krijsen, met name de meisjes. En zo was het in één keer heel stil. Omdat alle zuurstof was opgevreten.” Volendammer Dick Tuip kan de nieuwjaarsbrand in café De Hemel nog navertellen.
Dick Tuips relaas staat opgetekend in ”Het verdriet van Volendam”, een bundeling reportages over de ramp. Schrijver is Eddy Veerman, verslaggever van weekblad Nivo (Nieuw-Volendam). De opbrengst van het boek is voor de getroffenen van de ramp.
Het boekwerk biedt aangrijpende verhalen van slachtoffers en nabestaanden van de cafébrand die het vissersdorp een zware slag toebracht, nu bijna een jaar geleden. Aangrijpend zijn ook de veertien rouwadvertenties, met portretfoto, die telkens paginagroot in het boek staan afgedrukt. Jonge, levenslustige koppen, kinderen soms. Ze zijn weggerukt.
Door de extreme hitte (1100 graden) raakte de zuurstof in het stampvolle café snel op. Van buitenaf werd een ruit ingeslagen, waardoor de bedwelmde slachtoffers weer wat broodnodige lucht kregen en bijkwamen. Dick Tuip: „Plots kon ik weer ademhalen. Er was wat zuurstof en ik leek het verst op de trap te zijn. Maar één been lag nog om het hoekje en iedereen sprong op me en over me heen. Met alle kracht probeerde ik eruit te komen en schreeuwde: „Laat me los!” Ik zag allemaal brandende mensen en niemand kon loskomen. Hoe weet ik niet, maar op de een of andere manier ging de schoen van het verwrongen been uit en kon ik op sokken uit de brandende menigte glijden.”
Schuldgevoel
In de verzengende hitte probeerden de honderden cafégangers een goed heenkomen te zoeken. Slachtoffers lagen soms op elkaar gestapeld. „Terwijl ik daar tussen de stapels mensen lag”, blikt Gerry Eijlers op die vreselijke momenten terug, „was ik aan mijn laatste adem bezig.” Hij had graag mensen willen helpen, maar kon niet meer. „Dan denk je aan jezelf.” Toen van buitenaf een raam werd ingeslagen, kwam er weer een beetje zuurstof. „Ik ben met mijn laatste beetje kracht over andere slachtoffers heen gekropen en via de muur en de reling van de trap heb ik me op mijn buik naar beneden laten glijden.”
Nogal wat slachtoffers worstelen met een schuldgevoel dat ze –in de enorme paniek– geen (of: niet meer) reddingspogingen ondernamen. Gerie Veerman heeft de spetters van de sterretjes gevoeld, waarna luttele seconden later de vuurzee ontstond. Tegen Ruud Steur, een van de latere slachtoffers, schreeuwde ze dat er brand was. Gerie: „Ik kan er niets meer aan veranderen, maar steeds komt bij me op: Waarom heb ik Ruud niet mee naar beneden getrokken toen ik schreeuwde dat er brand was en hij bleef zitten?”
Wenkbrauwen
Bewonderenswaardig is de veerkracht die zwaargetroffen Volendamse jongeren tonen. Monique Tuyp („ik ben geen bartype”) liep ernstige brandwonden op. Toch gaat ze niet bij de pakken neerzitten. „De binnenkant is niet verbrand, niet veranderd. Ik kan nog steeds melig zijn. Ik ben wel volwassener geworden. Ik heb iets meegemaakt dat de gemiddelde mens niet meemaakt in zijn of haar leven. Komende oudejaarsavond gaan we met alle vriendinnen het monopoliespel spelen, hebben we al afgesproken. Ik hoop wel dat het oude een beetje terugkomt. Lekker met z’n allen fietsen en op zondag bij Barbara Schilder (een vriendin, red.) zitten, zoals we elke zondag deden.”
De brand heeft onder meer de ogen en handen van Monique aangetast. „Ik heb wel even gehuild toen ik het te horen kreeg van mijn ogen en toen ik hoorde dat er delen van mijn vingers af moesten. En ik vond ik het verschrikkelijk erg toen ze me vertelden dat mijn wenkbrauwen waren weggebrand. Ik praatte het van me af. De zusters wilden het verhaal van die avond horen. Dan begonnen zij weer te janken en dan ging ik maar meehuilen.”
Verbittering
Ouders van gewonde jongeren moesten het afgelopen jaar loodzware tijden door. Vader Albert Binken had het er moeilijk mee dat hij wekenlang geen gesprek kon voeren met zijn ernstig verbrande zoon Martin (17). „Toen hij in februari bijkwam, was hij nogal in zichzelf gekeerd. Een bekend verschijnsel, zo werd ons duidelijk gemaakt. Hij was warrig, mede door de medicijnen. Het leek of hij zich bewust was van zijn beperkingen, al kon hij dat nog niet zien. Eerst moest hij overleven, dachten wij. Maar na vijf, zes weken heb je gewoon weer behoefte aan contact met je zoon. Maar dat lukte nog eens twee, drie weken niet, door zijn gebrekkige stemgeluid. We wisten niet wat er in dat koppie omging. Hij probeerde allerlei dingen duidelijk te maken en werd daar ook nog eens emotioneel bij. Je wilt hem helpen en dan ligt-ie daar hulpeloos. Dan breekt echt je hart, als ouder.”
In nogal wat verhalen klinkt verbittering door over de forse nalatigheid van cafébaas Jan Veerman en de autoriteiten. Lida Jonk, moeder van de omgekomen Edward Jonk (18): „Het zijn wel degelijk haatgevoelens die we koesteren jegens de eigenaar. Het is een juk dat we met ons meedragen.” Vader Jonk: „Ons kind is weggerukt. Of afgepakt. Vermoord. Vermoord door de gemakzucht en nalatigheid van volwassenen.”
Familiesfeer
De Volendamse pastoor J. Berkhout hoopt dat dorpsgenoten door de ramp tot bezinning komen. Vóór de ramp stelde hij in de media het drank- en drugsgebruik van een aantal Volendamse jongeren aan de kaak. „Moeten we niet een paar stapjes terugdoen? Was het allemaal niet al behoorlijk uit de hand gelopen?” Als voorbeeld noemt de pastoor het feit dat de bars op Eerste Kerstdag doorgaans al rond het middaguur de deuren openen. „Dat kan best wat later. Zo wordt Kerstmis niet meer in huiselijke kringen gevierd en dat kan toch niet de bedoeling zijn. Dan kun je toch nooit een familiesfeer creëren.”
Diep respect hebben de Volendammers voor de medici die streden voor het leven van hun kinderen. Zo krijgt de Belgische chirurg Patrick Massagé veel lof toegezwaaid. Een ouder van een ernstig verbrand kind: „Die man zijn we ontzettend dankbaar.” Een ander: „Het is een topchirurg, maar hij is zo gewoon en menselijk. Hij stond met ons te praten en toen ging zijn telefoontje af. Bleef-ie gewoon bij ons en hij zat bijna een uur op een vuilnisbak.”