„Tijd voor nieuw Akkoord van Wassenaar”
Oudere werknemers zijn in Nederland relatief duur. Maar dat ze ook té duur zouden zijn, is een stap te ver, meent hoogleraar arbeidsverhoudingen Paul de Beer. „Minister Donner heeft geen enkel bewijs voor zijn stelling.”
Vakorganisaties CNV en FNV vlogen deze week direct in de gordijnen, na opmerkingen van Donner (Sociale Zaken) over oudere werknemers. Die zouden volgens hem aan het einde van hun loopbaan een lager salaris moeten accepteren om daarmee aantrekkelijker te worden voor werkgevers. Volgens Donner zijn oudere arbeidskrachten in Nederland relatief duur omdat hun productiviteit lager ligt en het loon hier ten opzichte van andere landen langer mee stijgt met de dienstjaren.Bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen aan de Universiteit van Amsterdam Paul de Beer is bekend met de visie van Donner. „Ook het Centraal Planbureau heeft dit al eerder verkondigd.” Het probleem is echter, stelt hij, dat de stelling van Donner en het CPB volstrekt onbewezen is. „De productiviteit van oudere werknemers is nog nooit op een betrouwbare wijze gemeten. Dat ouderen in Nederland relatief een wat hoger loon hebben, kan daarom net zo goed betekenen dat ouderen hier productiever zijn dan in het buitenland.”
Voor die redenering valt best wat te zeggen, meent De Beer. „Doordat ouderen in Nederland relatief lang bij dezelfde werkgever blijven plakken, beschikken ze vaak over veel bedrijfsspecifieke kennis en ervaring. Hiermee zouden ze productiever kunnen zijn dan ouderen in het buitenland die vaker van baan wisselen.”
Ook van de eerder door het CPB geuite kritiek dat oudere werknemers door hoge salarissen en ontslagbescherming bij hun werkgever in een ‘gouden kooi’ zitten, waardoor ze minder snel van baan veranderen dan werknemers in het buitenland, ligt De Beer niet bepaald wakker. „Zolang werkgevers bereid zijn die gouden kooi te betalen, is daar feitelijk niets mis mee.”
Volgens De Beer lijkt het erop dat werkgevers dat willen. „Dat werknemers gedurende hun loopbaan steeds meer verdienen, komt niet doordat dit een soort automatisme is. Alleen wanneer werknemers promotie maken, groeien ze door naar een hogere loonschaal. Een werkgever is daartoe niet verplicht. Dat dit vaak toch gebeurt, geeft aan dat zij blijkbaar vinden dat deze werknemers het waard zijn.”
De hoogleraar verbaast zich erover dat de discussie omtrent oudere werknemers juist opkomt op het moment dat ouderen aanzienlijk langer doorwerken dan een jaar of tien geleden. „Voorheen was het grote probleem van oudere werknemers dat ze te vroeg afhaakten op de arbeidsmarkt. Daar is door de hervormingen van de VUT- en prepensioenregelingen verandering in gekomen. Er is inmiddels geen land waar de arbeidsparticipatie van ouderen zo hard is opgelopen als Nederland. Maar nu werknemers langer blijven plakken bij hun werkgever is dat opeens weer een probleem. Het is ook nooit goed.”
Wordt die ‘gouden kooi’ niet juist een probleem wanneer oudere werknemers hun baan verliezen?
„Dat klopt. Ouderen worden niet vaak ontslagen, maar degenen die het overkomt hebben heel weinig kans om ooit nog aan de slag te geraken. Dat komt enerzijds doordat werkgevers bang zijn dat met deze werknemers wel eens wat mis zou kunnen zijn. Anderzijds ook doordat de uitkeringen zijn gekoppeld aan het laatstverdiende loon. Ouderen zijn niet snel bereid zijn een lager betaalde baan te accepteren, hoewel ze met hun specifieke bedrijfsvaardigheden voor een nieuw bedrijf minder waard zijn. Daar zou de overheid een rol in kunnen spelen door middel van het aanvullen van het loon bij acceptatie van een lager betaalde baan. Al vind ik dat in de huidige crisistijd de overheid zich beter volledig kan richten op jongeren.”
Waarom?
„De grootste toename van de werkloosheid moet nog komen. Het is niet reëel om dan te verwachten dat je ouderen die gedurende de crisis ontslagen worden op korte termijn weer aan de slag kunt helpen. Dat lukte al niet eens in goede tijden.”
Wat vindt u tot nog toe van het overheidsbeleid om de werkloosheid te beperken?
„In eerste instantie zijn de goede maatregelen genomen door niet te bezuinigen en de introductie van de regeling voor deeltijd-WW. Op korte termijn was dat zinvol, maar ik kan helaas geen enkele maatregel noemen die genomen is om te voorkomen dat de werkloosheid de komende jaren fors gaat stijgen. Dat is wel triest.”
Alles ogen waren gericht op de verhoging van de AOW-leeftijd?
„Er is door die discussie het afgelopen jaar enorm veel tijd en energie verspild. Terwijl het een maatregel is die pas in 2020 relevant is. Men had daar dus best een jaartje mee kunnen wachten. Het is een strategische misrekening geweest van het kabinet die de relatie met de sociale partners enorm heeft verstoord. Politici krijgen vaak het verwijt dat ze zich te veel op de korte termijn richten. Ik denk dat nu echter het probleem is geweest dat men zich te veel heeft gericht op de lange termijn.
Heeft u nog tips?
„De mogelijkheden van de overheid om de werkloosheid te beperken zijn gering. Dit kan eigenlijk alleen in samenwerking met de sociale partners. Maar ook zij hebben zich veel te veel gericht op de AOW-discussie. Het is ook onverantwoord geweest dat de lonen in de achterliggende jaren fors gestegen zijn, terwijl de economie steeds verder vertraagde. Misschien moeten we toch maar weer het oude instrument uit de jaren tachtig van stal halen, van tijdelijk korter werken in ruil voor een loonoffer. Daarmee kunnen de beschikbare banen eerlijker worden verdeeld over het aantal werkenden.”
Een soort Akkoord van Wassenaar 2.0?
„Met één belangrijk verschil. Destijds is de arbeidstijdverkorting min of meer permanent geworden. Vanuit het perspectief van toen was dat ook begrijpelijk. Nu moet je er, met het oog op de toekomstige vergrijzing, nadrukkelijk een tijdelijke maatregel van maken. De overheid kan zo’n centraal akkoord niet dwingend opleggen. Maar het zou goed zijn als Donner de sociale partners zou uitnodigen om hier in ieder geval eens over te praten.”