Eerbetoon aan eerste slopers
Hij runt in Tiel een autodemontagebedrijf dat aan de strengste milieueisen moet voldoen. Met zijn Auto Sloperij Museum laat Willem Reuvers echter zien hoe slordig eertijds met afdankertjes werd omgesprongen. „De kennis hierover dreigt verloren te gaan.”
Een loods op een industrieterrein voor een groot deel gevuld met autowrakken. Meer heeft Reuvers eigenlijk niet nodig om zijn ‘verhaal’ te vertellen. Wat hij zonder veel opsmuk doet. Met hier en daar een plastic varen moet de bezoeker de induk krijgen ergens in de buitenlucht op een modderig terrein te zijn beland, waar een autosloper pakweg vijftig jaar geleden zijn handel op een hoop heeft gegooid. De vervaarlijk blaffende waakhond ontbreekt, evenals de eigenaar die normaliter in zijn oude kloffie de hele dag bij de ingang op klanten wacht. Op een oude rode bus is ”kantor” gekalkt.„De meeste slopers konden amper lezen of schrijven”, verduidelijkt Anne-May Boetekees, de rechterhand van de 55-jarige Reuvers. Als jochie van tien kwam haar baas voor het eerst met deze wereld in aanraking; zijn oom had begin jaren zestig een autosloperij in Amsterdam. Een fascinerende plek voor de jonge Willem. Spelenderwijs ontdekte hij tussen de bergen uitlaatpijpen, motoren en banden hoe een auto in elkaar zat. De knaap kreeg de techniek onder de knie en ondertussen ontsproot de liefde voor dit vak. „In die tijd was een auto nog iets heel bijzonders. In een gemiddelde straat stonden ongeveer vijf wagens.”
De eerste sloperijen doken in Nederland omstreeks 1950 op. Na hun laatste rit werden de wagens op een terrein verzameld. Blootgesteld aan regen en wind lagen de wrakken te wachten of iemand nog iets van hun nog bruikbare onderdelen nodig had. Vaak werden die er dan ter plekke af gesloopt en voor een zacht prijsje verkocht.
Jongeren hebben er nauwelijks weet van hoe het slopen destijds er aan toeging. „Door strenge veiligheids- en milieuwetten zijn oude autokerkhoven opgedoekt. De oude generatie slopers, vaak hardwerkende mensen met zwarte gezichten en vuile handen, is verdwenen en daarmee gaat ook hun ervaring verloren”, vertelt Reuvers. „Die kennis wil ik bewaren. Dit museum is een ode aan hen. Wellicht roept de herkenning bij ouderen plezierige herinneringen op. Voor mij is het jeugdsentiment.”
Bij hem staat nog helder op het netvlies dat banden en koperen kabels gewoon in brand werden gestoken. „Uiteraard kwam hier en daar een afvalstofje vrij, maar over het milieu maakte de autosloper zich toen weinig zorgen. De olie sijpelde de grond in. Plastic, glas en metaal verontreinigden eveneens de bodem.”
Het is de bedoeling dat het recent geopende museum –dat overigens binnenkort naar een nabijgelegen loods verhuist– ook laat zien hoe de wrakken tegenwoordig efficiënt worden gerecycled. Sloopauto’s belanden nu bij een zogeheten demontagebedrijf, waarvan Nederland er ongeveer 240 telt.
De branche is professioneler gaan werken. Vroeger kwam er alleen handgereedschap aan te pas zoals hamers, sleutels en zelfs de bijl, maar inmiddels zijn auto’s daarvoor te complex geworden: moderne wagens zijn computers op wielen, die met beleid uit elkaar worden gehaald.
In Reuvers’ bedrijf, 150 meter van het museum, wordt iedere druppel motorolie opgevangen, zo ook de koel- en remvloeistof en de benzine die nog in de tank zit. Anne-May Boetekees: „Daarna ontmantelen we allerlei bruikbare onderdelen. Ruiten en rubberstrips worden verwijderd. Portieren en koplampen bergen we op in het magazijn. Alle spullen staan keurig in de computer. Het is een arbeidsintensief proces.”
Net als vroeger kloppen particulieren en garages geregeld aan voor een buitenspiegel, bumper of achterlicht. „De klant hoeft echter niet zelf meer te sleutelen, maar krijgt het onderdeel kant-en-klaar aangereikt.”
Na de auto goeddeels is gestript, verdwijnt het stalen restant uiteindelijk in een shredderinstallatie, die het wrak in stukjes van ongeveer 10 bij 10 centimeter uitspuugt.
De tientallen oldtimers die Reuvers in zijn museum heeft gestald bleven dat lot bespaard. Ze werden hem meestal aangeboden om te slopen, maar daar waren ze te mooi voor. De merken variëren van Ford tot LaFayette, van Lincoln tot NSU. Het gros van de bolides vertoont zichtbare ouderdomsverschijnselen.
Een enkeling kreeg een facelift en wordt nu af en toe liefdevol onderhanden genomen. Door mensen met een verstandelijke beperking. Anne-May Boetekees: „Met begeleiders van zorginstelling ’s Heeren Loo kunnen zij auto’s poetsen en andere karweitjes doen. We willen er een soort zorgmuseum van maken.”
Voor bezoekers is de attractie in Tiel evenmin een doorsnee-museum. „Ze kunnen hier auto’s beleven. Iedereen mag hier alles aanraken. Een enkele keer laten we kinderen zelf wat slopen. Dat valt ze meestal vies tegen.”
Het Auto Sloperij Museum aan de Stephensonstraat 23a in Tiel is op dinsdag en donderdag geopend van 13.00 tot 16.00 uur. Of op afspraak: 0344-614932. Entree: 2 euro. www.autosloperijmuseum.nl.