„Gebed van de Kerk is kurk waar jongere op drijft”
Na 25 jaar jeugdwerk vanuit het Landelijk Contact Jeugdwerk (LCJ) lijkt verontrusting over de geloofsopvattingen van jongeren de teneur. Maar de hand wordt ook in eigen boezem gestoken. „Misschien is er te voorwerpelijk gepreekt. En zijn wij nog voorbeeldfiguren?”
Het LCJ van de Christelijke Gereformeerde Kerken deed ter gelegenheid van zijn 25-jarig bestaan breed onderzoek naar jongeren en kerk. Enkele uitkomsten zijn dat ouders een grote invloed hebben op hun godsdienstige vorming en dat jongeren minder moeite hebben met bijvoorbeeld dronkenschap maar juist vaker zeggen persoonlijk te geloven. De resultaten werden donderdag in Gorinchem vanuit verschillende perspectieven doorlicht.Prof. dr. A. Baars, hoogleraar ambtelijke vakken aan de Theologische Universiteit Apeldoorn, ging in op de betekenis van het onderzoek voor predikanten. Hij benadrukte de noodzaak van begrijpelijk preken. „Predikanten klagen dan wel eens dat ze tegenwoordig alles moeten uitleggen. Maar waar zijn we anders voor? We moeten weer worden als ”Uitlegger” uit Bunyans ”Christenreis”.”
Ook een „neiging tot proclameren” staat jongeren in de weg, aldus prof. Baars. „We moeten dicht bij de mensen blijven. Op dit punt moeten we echt meer acht op onszelf als predikanten hebben.”
De hoogleraar hekelde verder een „bezig zijn met punten en komma’s. We zijn al zo veel jongelui kwijtgeraakt terwijl we druk bezig waren met binnen- en buitenkerkelijke brandjes. Diepe ootmoed zou ons beter passen. Hebben we geknield voor diegenen die ten dode wankelen?”
Dr. C. S. L. Janse, godsdienstsocioloog en oud-hoofdredacteur van deze krant, stond stil bij de „toegenomen openheid van jongeren naar de wereld. Een lichtvaardig geloof en een wereldse levensstijl gaan volgens dit onderzoek vaker samen. Maar de geschiedenis van bijvoorbeeld de vrijzinnigen leert dat groepen die openstaan voor de wereld steeds verder uitdunnen. Met een sterk identiteitsbesef houd je mensen en jongeren beter vast; kijk naar joden, moslims en de amish.”
Janse pleitte voor een „diepe verbondenheid met Schrift en belijdenis” en stelde verder dat het onderzoek terecht nadruk legde op de rol van huisgodsdienst en identificatiefiguren.
Drs. W. H. Dekker gaf een tweede reactie uit sociologisch oogpunt. De docent sociologie aan de Christelijke Hogeschool Ede stelde dat de jeugd van vroeger zich weliswaar ook „aangetrokken voelde tot de wereld”, maar dat men dan wel wist dat bij bekering die levenswandel niet verder kon gaan. „Dat geloven en een wereldse levensstijl nu zo gemakkelijk samengaan, is zorgwekkend. Geloof is niet gemakkelijk, het is een sterven aan jezelf.”
Om de huidige „dunne vroomheid” te verdiepen, zullen jongeren weer moeten leren Bijbellezen en bidden, aldus Dekker. „Hierbij moeten we niet moraliserend of afkeurend zijn. Laten we proberen aan te sluiten om vervolgens dieper te gaan.”
De prediking zou „minder voorwerpelijk” moeten zijn, zo stelde de docent uit Ede. „Soms is er een preek die je van a tot z meeneemt. Misschien is het een idee eens speciaal met jongeren om tafel te gaan zit-ten om te vragen wat hen nu precies in een preek zo raakt.”
In de forumdiscussie werd gevraagd of er ook iets tegenover al het zorgelijke te stellen is. Onderzoeker drs. Marieke de Vries: „Een positieve benadering laat jongeren voelen dat God hun ondergang niet wil. We moeten jongeren blijven benaderen vanuit de liefde van God. Tegelijk moeten we duidelijk zijn: als iemand zegt te geloven, mogen we dat aannemen, tenzij zijn of haar leven dat tegenspreekt. Die oude regel geldt ook voor jongeren.”
LCJ-bureaumanager Kees van Vianen overhandigde exemplaren van het onderzoek aan de vertegenwoordigers van onder andere de JBGG, HHJO en CGJO.
Na afloop was er voor iedereen een kurk. „Want het gebed van de Kerk is de kurk waar ook de jongere op drijft.”