Kwetsbaar evenwicht van zonde en genade
Een aantal kinderbijbels is, volgens Willem van der Meiden, behoorlijk bedreigend voor kinderen en pedagogisch onverantwoord. Als Van der Meiden in zijn proefschrift –dat hij vrijdag aan de Amsterdamse Vrije Universiteit verdedigt– bevindelijk-gereformeerde kinderbijbels bespreekt, krijgt dat hoofdstuk een veelzeggende titel mee: ”De spranken der hel vlamden hem in zijn geweten”.
Van der Meiden heeft met name de kinderbijbels van Joh. Vreugdenhil en van B. J. van Wijk op het oog. Van Wijk legt volgens hem het „hele gebeuren van de zondeval over de Bijbeltekst heen.” Mannen van het slangenzaad zijn bijvoorbeeld te herkennen aan hun gele ogen, Judas wordt te veel als herkenbare misdadiger voorgesteld. Zonden, dood en verderf worden te breed uitgesponnen en in de vertellingen overheersen rigide dogmatieken. Overigens is Van der Meiden over andere bevindelijk-gereformeerde kinderbijbels genuanceerder; die zijn niet „van dat soort zwaarte.” Evert Kuijt noemt hij een gewone hervormde jongen, C. J. Meeuse vindt hij milder.Het lijkt met kinderbijbels zo eenvoudig: Gods Woord verwoord op het niveau van het kind. Maar het is een moeilijk begaanbaar terrein. Wat is bijvoorbeeld het doel van de schrijver: wil hij het kind naar het Woord brengen of het Woord naar het kind? Probeert hij zo dicht mogelijk bij de Bijbeltekst te blijven of kiest hij de methode van parafraseren? Welke verhalen of geschiedenissen neemt de schrijver op in zijn kinderbijbel en welke laat hij rusten?
Ook een kinderbijbel is niet neutraal. In kinderbijbels kruisen theologie, pedagogiek, literatuur en kunst (illustratie) elkaar. Dat leidt tot vragen: welke theologie spreekt uit een kinderbijbel, wat is het godsbeeld en het mensbeeld van de auteur? Ziet hij het kind als delend in de vloek van het verloren paradijs of als een onbeschreven blad papier? Volstaat de schrijver met het navertellen van de Bijbelse geschiedenissen, of wil hij ook toepassen en theologische waarheden doorgeven?
Door al deze vragen heen speelt de belangrijke kwestie van de verhouding van Wet en Evangelie. De bekende uitdrukking ”Adam niet geleerd, Christus niet begeerd” heeft niet aan kracht ingeboet. Dat mag, moet ook kinderen –op kinderlijke wijze– worden voorgehouden.
Maar zonde mag niet losgekoppeld worden van de genade, Adam niet van Christus, de Wet niet van het Evangelie. Niet in de prediking, niet in kinderbijbels, niet in de opvoeding. Verzwijgen van de zondeval en de ernst van de zonde doet tekort aan het offer van Christus. Maar het overaccentueren van de zonde doet evenzeer tekort aan Christus’ borgwerk. Beschrijving van zonde en verlorenheid mag nooit een doel in zichzelf zijn, maar moet opmaat zijn naar het Evangelie: in een wereld, verloren in zonden en schuld is het Licht der lichten opgegaan. Advent! Daarheen moet het zich uitstrekken.
Van der Meidens opmerkingen vertellen iets over zijn optimistischer mensvisie. Toch scherpt hij, misschien onbedoeld, de bevindelijk-gereformeerden op steeds weer te zoeken naar het Bijbelse evenwicht van de ”grootmachten” zonde en genade.