Debuutroman over Kosovo
Mede Titel: ”Brandglas”
Auteur: Sjaak Verboom
Uitgeverij: Kok, Kampen, 2003
ISBN 90 435 0644 3
Pagina’s: 252
Prijs: € 14,90. „Er gebeurt iets als je gaat schrijven. Het is net als met reizen: je komt in onbekende streken en wordt door allerlei dingen verrast.” Fotograaf Sjaak Verboom reisde in de afgelopen vijfentwintig jaar de wereld over om reportages te maken, maar de ’reis van het verhaal’ kende hij nog niet. Wel als lezer, maar niet als schrijver. „Ik wist niet dat werken aan een verhaal zo fascinerend zou zijn.”
Dit voorjaar werkt Sjaak Verboom (1957) 25 jaar bij het Reformatorisch Dagblad. Nooit had hij de ambitie om naast fotografische beelden ook talige beelden te creëren. Toch verschijnt deze week zijn eerste roman: ”Brandglas”. „Het begon door een samenloop van omstandigheden”, zegt Verboom. „Heel onverwacht kreeg ik in 1999 de kans om naar Kosovo te gaan, juist toen de vluchtelingen weer terug konden keren naar eigen huis en haard - voor zover daar nog iets van over was.”
Eerder dat voorjaar waren de Serviërs met een terreurcampagne tegen de Albanezen in Kosovo begonnen. In maart greep de internationale gemeenschap in en begonnen de bombardementen op Servische doelen, vooral in Joegoslavië, waar dictator Milosevic de scepter zwaaide. Nadat het Servische leger zich teruggetrokken had, konden de honderdduizenden vluchtelingen huiswaarts keren. Sjaak Verboom reisde mee, om foto’s te maken voor de krant. „Normaliter neem ik altijd een boek mee als ik op reis ga. Maar het was allemaal zo onverwacht -’s middags hoorde ik dat ik naar Kosovo kon gaan, een paar uur later zat ik in het vliegtuig- dat dit er niet van was gekomen. Ik begon toen zelf te schrijven en dat was een wonderlijke ervaring. Het was heel fascinerend. Ik ben er na die Kosovo-reis mee doorgegaan, maar liet het soms ook weer maandenlang liggen. Totdat ik in 2001 een beslissing wilde nemen: ga ik ermee door of niet? Ga ik proberen een roman te componeren uit datgene wat ik op papier heb staan, of laat ik het er verder bij zitten? Ik koos voor doorgaan.”
Vluchtelingen
In de roman van Verboom figureren diverse personages, waarbij opvalt dat de belangrijkste onder hen ’iets hebben’ met Kosovo. Paul den Hollander, ambtenaar, komt in contact met een Kosovaarse vluchteling, Ramiz, en belandt uiteindelijk in Kosovo. Maria heeft een baan in het vluchtelingenwerk en krijgt een verhouding met de Kosovaar. Pauls broer hielp de mensen in Kosovo bij het opnieuw opbouwen van hun bestaan.
Waarom zoveel ’Kosovo’ in de roman? Is het een willekeurige achtergrond van het verhaal, of heeft Verboom er een bedoeling mee? „Het is misschien een cliché, maar ik sta altijd versteld van het gemak waarmee men hier in Nederland oordeelt over vluchtelingen. Zeker na Fortuyn lijkt het of alles gezegd en geschreven kan worden. Ook christenen doen hieraan mee, terwijl onder vluchtelingen ook heel wat christenen zijn. Men weet precies of hun motieven goed waren of niet. Wij, weldoorvoede Nederlanders, zien allemaal bezwaren in de komst van vluchtelingen naar Nederland.
Door mijn reizen ben ik in veel conflictgebieden geweest en ik weet dat het niet zo eenvoudig ligt. Diezelfde mensen die nu zo hard roepen dat allerlei vluchtelingen vanuit onzuivere motieven naar Nederland komen, zouden wel anders piepen wanneer ze zelf in zo’n situatie zouden terechtkomen. Ik heb willen laten zien hoe gruwelijk en complex de achtergrond van veel vluchtelingen is. Dat zou ons kunnen afremmen als het gaat om snelle, gemakkelijke oordelen. Als wij asielzoekers al een plekje in ons land gunnen dan is het een vorm van gedogen. De werkelijke interesse lijkt te ontbreken. Als mensen tegenvallen, zoals de asielzoeker in mijn boek, dan sluiten we de ramen, dan sluiten we ons hart. De macabere opsluiting van Ramiz in mijn boek is daar een beeld van.
Wat zou bovendien de weerbaarheid zijn van de gemiddelde Nederlander als zo’n conflictsituatie zich hier zou voordoen? In Kosovo, Rwanda, Tsjetsjenië en Afghanistan kwam ik mensen tegen die met een minimum moesten leven, soms zelfs met minder. Er waren mensen bij die ondanks dat een geweldige ’levenskracht’ vertoonden en daarbij ook nog oog hadden voor hun medemensen. Dat is een veerkracht die ons in ons welgestelde land te denken moet geven.”
Schuld
De roman van Verboom kent drie hoofdpersonen, die elkaar kennen. Geen van hen is christen. Is dat een duidelijke keuze geweest? „Ik heb niet nadrukkelijk keuzes gemaakt - zo ervaar ik dat zelf. Het is eerder het verhaal dat mij heeft meegenomen. Het begon allemaal met een beeld dat ik in mijn hoofd had. Ik zag het zo voor me: een kamer waarin een man opgesloten zit. Daar begon het mee. Hoe het verder zat met die man wist ik nog niet. Ik ben vanuit dat eerste beeld verder gaan denken en verder gaan schrijven. Wie is die man? Waar is die kamer? Hoe is hij daar terechtgekomen? Het wonderlijke is dat als je schrijft, er iets ontstaat. Je zet een aantal woorden op een rij en er is weer een beeld, een nieuwe situatie. Zo ontspon zich uit die beginscène het hele verhaal.”
Betekent dit dat u niet vanuit een vooropgezet plan bezig was? Had u niet vooraf een boodschap in gedachten?
„Nee, niet zozeer vooraf. Ik heb die drie personen -twee van hen, Maria en Paul, zijn in mijn ogen het belangrijkst- willen volgen. Ik wilde kijken hoe zij zich overeind hielden in bepaalde situaties. Paul bijvoorbeeld komt terecht in Kosovo, waar een sterk appèl op hem wordt gedaan. Hij komt tot het inzicht dat hij niet vrij is van schuld en zonde én hij hoort over het werk van zijn broer. Deze broer is zijn spiegelbeeld. Dat was hij altijd al door zijn karakter, maar hij blijkt christen geworden te zijn. Zo ontvouwt zich een nieuwe mogelijkheid in het leven van Paul. De vraag is: hoe gaat hij daarmee om? Geeft hij antwoord op dat indringende appèl? Schrijven is in zekere zin experimenteren. Je probeert je personages uit. Dat klinkt misschien wat vreemd, maar zo werkt het bij mij wel.”
Toch hebt u zelf de hand in wat u opschrijft. Hoe stuurt u het verhaal?
„Ik heb natuurlijk allerlei ideeën, beelden, gedachten in het verhaal gestopt. Ik wilde mensen uit onze postchristelijke cultuur voor grote dilemma’s plaatsen om te kijken hoe zij losgemaakt van God met schuld en lijden omgaan. Het is mijn overtuiging dat zij in hun worsteling gezien worden door God, Die een weg zoekt om hen bij te staan. Beide hoofdpersonen worden dan ook, soms tegen wil en dank, geconfronteerd met de persoon van Jezus.
Een roman is geen preek. Veel beelden zijn belegen, zijn al talloze keren gebruikt en nietszeggend geworden. Je kunt ook moeilijk met christelijke leeruitspraken komen. Zo werkt het niet in een roman, maar het werkt zo ook niet meer in onze postmoderne cultuur. Besef van God en geloof ontstaan vandaag de dag op een meer intuïtieve manier. Ik zeg er meteen bij: daar blijft het niet bij. Het geloof heeft ook inhoud; het moet ergens over gaan. Maar die eerste aanraking van de Geest kan heel intuïtief zijn en zich manifesteren op het vlak van relaties. Een krantenjongen laat op een bepaald moment aan Maria zijn gipsarm zien - een gebroken arm dus. In zijn gipsen handpalm heeft hij Maria’s naam geschreven. Die handpalm verwijst voor de oplettende lezer naar de bijbelse notie van ”geschreven staan in Gods handpalm”. Ook op een andere plaats in het boek wordt die handpalm genoemd. Zulke kleine verwijzingen vormen met elkaar een soort klankbodem voor het Evangelie. Maria komt een keer in de kerk en wat zij daar hoort, resoneert op andere plaatsen in het boek.”
De christelijke boodschap wordt desondanks niet heel erg duidelijk. Dat zal voor sommige lezers een bezwaar kunnen vormen.
„Nee, het ligt er niet duimendik bovenop, maar dat hoeft ook niet. Ik hoop wel dat mensen die mijn boek lezen, gaan nadenken over de betekenis van God voor hun leven. Hoewel ik niet een uitgebreide opsomming geef van de inhoud van het christelijk geloof, komen cruciale punten van het geloof wel ter sprake. Denk aan de zelfopoffering van Pauls broer, aan de schuldvraag bij Paul en de kerkdienst die Maria meemaakt. Hij zijn bouwstenen, die met elkaar (wel) iets neerzetten. Althans, dat hoop ik. Maar ik schuw al te grote duidelijkheid, omdat dan de spanning verloren gaat en de lezer niets meer te doen heeft. Ik wil de zaak een beetje opschudden: ik gebruik een conference van Freek de Jonge om een bijbeltekst in het boek te krijgen. Mensen die dat lazen waren verbaasd: heeft Freek de Jonge werkelijk een bijbelstekst gebruikt? Ja, dat heeft hij. En voordat iemand mij indeelt bij het niet-christelijke kamp laat ik de icoon van de moderne literatuur, ”De avonden” van Gerard Reve, eindigen als toiletpapier. Laten de mensen maar wat loskomen van hun vooroordelen en weer echt gaan zien en echt gaan horen!
Ik noemde zojuist de broer van Paul, die zich inzet voor Kosovaren. Mensen om hem heen vertellen over zijn christenzijn, maar hijzelf komt niet aan het woord. Hij brengt zijn boodschap dus indirect, want als Paul eindelijk bij hem is, blijkt hij in coma te liggen. Als je het hebt over de manier waarop ik als schrijver het verhaal vormgeef en er dus zelf de hand in heb - dan denk ik dat die comateuze christen een voorbeeld is. Ik heb dat heel bewust zo gedaan. Zijn getuigenis is indirect, het licht dat hij uitstraalt zie je alleen terug in de reflectie die het maakt in levens van anderen. Dat geldt eigenlijk voor de hele roman.”