Koning Willem II hield niet van lange preken
Koning Willem II hield niet van lange preken, maar evenmin van dansfeesten. Dat blijkt uit de recent gepubliceerde dagboekaantekeningen van Eliza Pieter Matthes (1807-1897), die een jaar lang als officier aan het hof werkte.
Al jaren stond bij mr. Peter Verloop een boekje op het bureau. Hij had het van zijn moeder gekregen. De titel luidde ”Une année à la cour” (Een jaar aan het hof). Het boekje beschrijft van dag tot dag de belevenissen van Eliza Pieter Matthes, die in 1842 en 1843 als ordonnansofficier koning Willem II diende. Vanuit die functie was hij nauw bij het reilen en zeilen van de koninklijke familie betrokken.Recent presenteerde Verloop een fraai geïllustreerde vertaling van het familiedocument, dat Matthes eigenlijk niet voor derden bedoeld had. Verloop: „Ik heb gemeend dat 166 jaar na de totstandkoming van het dagboek de redenen die de schrijver had om de openhartige beschrijving van zijn waarnemingen voor zichzelf te houden, niet langer gelden.”
De aantekeningen geven een interessant kijkje achter de schermen van het Haagse hof halverwege de negentiende eeuw. Koning Willem II zit net twee jaar op de troon en werkt aan betere overheidsfinanciën, een betere relatie met de rooms-katholieke Nederlanders en aan een liberale regeringsvorm. Matthes krijgt een jaar lang de tijd om al dit werk van het staatshoofd van nabij te volgen.
Op dagen dat Matthes dienst heeft trekt hij veel op met de koning, zit aan tijdens het diner en vergezelschapt de koninklijke familie ’s avonds in de salon. Verder brengt hij berichten van de koning over naar de regering en gaat met hem mee naar plechtigheden, parades en feesten.
Veel feesten zijn er. Uit het dagboek van Matthes wordt duidelijk dat het leven aan het Haagse hof wordt gestempeld door bals; vooral in de wintermaanden. Matthes constateert dat de bals voor veel bezoekers een verplicht nummer zijn: „Ik heb op dit bal gezien dat de verveling op ieders gezicht getekend staat”, noteert hij.
Ook koning Willem II geeft weinig om de feesten, constateert Matthes. Op weg naar een van de bals zegt de koning tegen Matthes en de anderen in zijn gevolg: „Ik wilde dat het al middernacht was, ik ken niets vervelender dan een bal.”
Dikdoenerij
Matthes is een scherp waarnemer die gevoel voor humor heeft. Als hij een feest voortijdig verlaat, constateert hij dat er in Den Haag sprake is van veel dikdoenerij: „Om elf uur ben ik er tussenuit geknepen. Op straat zag ik verscheidene genodigden in mooie avondkleding die zich niet een huurrijtuig veroorloofden om naar huis toe te gaan. Voilà het klatergoud van het hof, goud in alle kostuums behalve in de zakken.”
Zijn baan als ordonnansofficier valt Matthes mee. Hij had aan het hof meer onderdanigheid en kruiperigheid verwacht tegenover de Oranjes. „Toch heb ik daar weinig van gemerkt”, constateert hij al na enkele dagen.
Uit andere passages in het boek komt echter wel een overdreven behulpzaamheid aan de koning en zijn vrouw naar voren. Als koningin Anna Paulowna een keer haar zakdoek laat vallen, haast iedereen zich die op te rapen. Matthes doet ook mee en wint: „Maar ik had het genoegen er het eerst bij te zijn en die teruggevend zei ik: „Het is mij een genoegen mevrouw een knie op de grond te zetten voor uwe Majesteit.” De koning, die de teruggave had gezien, zei: „Wat een opwinding over een zakdoek, maar ik zie tot mijn genoegen dat de zware cavalerie hem verovert.””
Da Costa
Het gaat er soms huiselijk aan toe achter de paleisdeuren, zo blijkt uit passages in Matthes’ dagboek. Op een avond in de salon moet de Oranjegezinde jood Isaac da Costa het ontgelden, schrijft Matthes. De koninklijke familie en de haar omringende hovelingen zitten te lezen. De koningin „bewonderde een aantal gravures die inderdaad heel mooi waren. De koning keek er ook in, zag een portret van Da Costa, sloot het boek snel en zei: „Daar heb je weer die lange neus van Da Costa.”” Waar de afkeer vandaan komt, maakt het boek niet duidelijk.
Ook de predikanten van de koning moeten het soms ontgelden, blijkt uit Matthes aantekeningen. Op 11 december 1842 schrijft hij: „Ik ben een half uur vroeger om de koning naar de kerk te begeleiden. Ik luisterde naar een afgrijselijke preek en er zaten maar heel weinig mensen in de kerk, wat ook niet veel goeds zegt over de predikant. Dat heeft bijna negen kwartier geduurd, we kwamen er over twaalf uit en het ongeduld van de koning was duidelijk.”
Op 2 juli 1843 heeft Matthes weer dienst op zondag: „De dag begon met de kerk waar we een predikant vonden die ons om half twaalf liet vertrekken; wat de koning in een goed humeur bracht.”
Koning Willem II probeert invloed op de lengte van de preken te hebben, zo blijkt uit Matthes’ aantekeningen op 18 oktober 1843, de dag waarop prins Maurits, kleinzoon van de koning en zoon van de latere koning Willem III, wordt gedoopt: „Bij onze aankomst in de kerk stond de dominee al op de preekstoel en begon dadelijk aan zijn voordracht. Hoewel de opdracht was gegeven dat die voordracht niet langer mocht duren dan een kwartier, duurde hij minstens een uur, waarna de jonge prins werd binnengebracht op de arm van de grootmeesteres”, aldus Matthes in zijn dagboeknotities, die er ook blijk van geven dat leden van de koninklijke familie betrokken zijn bij de vrijmetselarij.
Matthes heeft veel sympathie voor de koning. Dat komt vooral openbaar bij een incident op 2 augustus 1843. De koning gaat in galop over het Noordeinde in Den Haag en rijdt daarbij een kind omver. Willem II stapt direct af, neemt het kind in zijn armen en brengt het in een huis waar hij beveelt dat een militaire arts naar het kind moet kijken. De ouders laat hij berichten dat hij „de schade van zijn onvoorzichtigheid zou trachten te vergoeden.” Matthes: „Bij deze gelegenheid voelde ik nog meer diepe sympathie voor de koning, toen ik de schrik en pijn zag die zich op zijn gezicht aftekenden, dan voor het slachtoffer.” Enkele dagen later wordt het kind op het paleis ontvangen. De ouders krijgen 100 gulden van de koning.
Belangrijke bron
De uitgave van Matthes’ aantekeningen is waardevol. De lezer zal instemmen met drs. F. Maarschalkerweerd, directeur van het Koninklijk Huisarchief. Die komt in een slotwoord tot de conclusie dat het dagboek een belangrijke historische bron vormt, omdat Matthes voldoende afstand weet te houden tot zijn werk en ook kritische noten plaatst. Bovendien geeft het dagboek een overzicht van de dagelijkse gang van zaken aan het hof, iets waarover de vele brieven van de Oranjes in het archief in Den Haag zwijgen, aldus Maarschalkerweerd.
Mede n.a.v. ”Een jaar aan het hof. Het dagboek van Eliza Pieter Matthes 1842-1843. Een ooggetuige aan het hof van koning Willem II”, door Peter Verloop (vertaling en inleiding); uitg. Waanders, Zwolle, 2009; ISBN 978 90 400 8652 6; 144 blz.; € 17,95.
De volgende rubriek verschijnt op 11 december.