Luisteren naar de bastoon
Zijn boek beoogt niet meer te zijn dan de ontsluiting van bronnen. Maar wie de teksten van Calvijn over de politiek ter hand neemt, raakt al snel geïntrigeerd door het bijgevoegde commentaar. „De SGP hoeft niet altijd bij hetzelfde uit te komen als Calvijn.”
Toen het wetenschappelijk instituut van de SGP anderhalf jaar geleden nadacht over wat de partij in het Calvijnjaar kon ondernemen, was een van de ideeën het uitgeven van een aantal bronteksten van de grote reformator over overheid en politiek. „Ik dacht, laat ik dat maar doen”, zegt dr. H. van den Belt, bestuurslid van de Guido de Brèsstichting. „Maar het was een grotere klus dan ik dacht.”Morgenavond wordt het boekwerk, met de titel ”De Messiaanse kus”, in Zeist gepresenteerd. Het bevat drie soorten teksten van Calvijn. In de eerste plaats wat de reformator in zijn Institutie schrijft over de overheid. In de tweede plaats stukken uit een nog niet eerder in het Nederlands vertaald traktaat tegen de wederdopers. In de derde plaats elementen uit de Bijbelcommentaren.
Scharnierpunt
Het is met name het polemische geschrift ”Korte instructie tegen de anabaptisten” (1544) dat voor dr. Van den Belt, tevens hoofdbestuurslid van de SGP, een sleutel bleek in het verstaan van Calvijns visie op de overheid. „Die brief bevat een scharnierpunt in zijn denken.”
Het was de Utrechtse universitair docent al eerder opgevallen dat de eerste uitgave van de Institutie (1536) op het punt van de overheid nogal verschilt van de laatste uitgave (1559). „Daarin verwoordt Calvijn de theocratische roeping van de overheid een stuk concreter.”
In de eerste uitgave van de Institutie brengt de reformator zijn beschouwing over de overheid onder bij het thema van de christelijke vrijheid. „Dat relativeert het soortelijk gewicht van de politiek. Die heeft slechts tot taak het aardse leven in te richten en zo het leven naar Gods Woord mogelijk te maken en te bevorderen. Maar uiteindelijk gaat het om Gods rijk. In dat licht mag je aardse machten relativeren.”
In de laatste uitgave, 23 jaar later, brengt hij het thema onder in het vierde deel van de Institutie: de uiterlijke middelen waardoor God ons tot de zaligheid nodigt. „Maar dan vooral als een los aanhangsel. Daardoor is de context van de vreemdelingschap op de achtergrond geraakt. Zo kon het politieke slot van de Institutie later, met name bij Kuyper, een eigen leven gaan leiden, los van de verdere theologie van Calvijn.”
In de uitgave van 1559 is er nóg een accentverschuiving die opvalt. „Hij benadrukt dan sterker dat de overheid een actieve rol heeft in de bevordering van de ware godsdienst. De gedachte dat de taak van regeringen zich uitstrekt over beide tafels van de wet komt pas in de laatste uitgave van de Institutie nadrukkelijk naar voren.”
Die nadere uitwerking in Calvijns denken is volgens dr. Van den Belt vooral het gevolg van zijn strijd met de anabaptisten. „De reformator heeft zich sterk verdiept in de leer van de wederdopers. Zijn vrouw, Idelette van Buren, met wie hij in 1540 huwde, was uit die kring afkomstig. In 1544 schreef hij zijn ”Korte instructie”. Je kunt zonder meer stellen dat de anabaptisen, die meenden dat christenen geen overheid nodig hebben, Calvijn gedwongen hebben Bijbels te onderbouwen waarom hij vond dat er een overheid moest zijn en waarom die christelijk moest zijn. Die nieuwe inzichten vind je terug in de Institutie van 1559.
Dat hij meer nadruk ging leggen op de godsdienstige roeping van de overheid is wellicht ook een gevolg van de zaak-Servet. Hoevel Servet een bijzonder geval was, wilde Calvijn toch aantonen dat een overheid moest optreden tegen gevaarlijke ketters.”
Is het belangrijk die ontstaansgeschiedenis van de Institutie te kennen?
„Zeker. Het is een trend in het huidige Calvijnonderzoek de opvattingen van de reformator niet als een massief, statisch iets te beschouwen, maar na te gaan hoe die in de context van de tijd zijn ontstaan, en soms ook zijn verschoven. We spreken dan over het diachroon lezen van een bepaalde auteur.
Ik heb die aanpak toegepast op Calvijns gedachten over de overheid. Je ziet dan een opmerkelijke accentverschuiving. Doordat het front verandert, wijzigen ook Calvijns opvattingen. Dat maakt dat we nooit lukraak wat citaten van Calvijn mogen aanhalen om ons gelijk te bewijzen. Ik wil met mijn boekje een tegenwicht bieden aan het uit de losse pols citeren van de Geneefse reformator. Bij alle uitspraken die hij gedaan heeft, zul je ook de context moeten bezien waarin ze gedaan zijn. Niet om hem daarmee weg te relativeren, maar juist om hem in ónze tijd des te vruchtbaarder te maken.
We mogen Calvijns opvattingen nooit tot eeuwige norm verheffen. Daarvan zou hij zelf gegruwd hebben.”
Calvijn zegt in een preek over Deuteronomium 13:6-11: „Neem een bijgelovig man die een nieuwe religie zal willen uitvinden, iemand die het pausdom hier zou willen herstellen, of iemand die hier de Koran van Mohammed zou willen invoeren. Zo iemand moet zonder pardon worden ter dood gebracht; God beveelt dat.”
„Dat is precies zo’n citaat waarvan geldt dat je het niet zomaar naar onze tijd kunt overzetten. Calvijn spreekt hier over het gereformeerde Genève. Als dáár iemand zou komen die met geweld het pausdom als staatsgodsdienst zou willen herstellen, zou dat de hele Reformatie, de vrije prediking van het Evangelie, tenietdoen. Dat hij daar fel tegenop komt, is zeer te begrijpen. Maar je kunt er niet uit concluderen dat wij bijvoorbeeld, in onze multiculturele samenleving, alle moslims het land uit moeten zetten. De omstandigheden zijn volstrekt onvergelijkbaar.”
Calvijn was in elk geval geen man van godsdienstvrijheid, noch van een absolute scheiding van kerk en staat.
„Bij de tegenwoordige godsdienstvrijheid en ver doorgevoerde scheiding van kerk en staat kon hij zich inderdaad niets voorstellen. Zoiets was ondenkbaar voor een zestiende-eeuwer.
Toch moeten we niet vergeten dat het Anliegen van de Reformatie was om kerk en staat meer uit elkaar te halen dan in de middeleeuwen gebruikelijk was. Calvijn had er wel degelijk oog voor dat de staat zich niet te veel in kerkelijke zaken mag mengen. Hij wilde dat kerk en staat zich beide, elk op eigen onderscheiden terrein, lieten leiden door het Woord van God.
Dat zou ik, als het om de visie op de overheid gaat, de bastoon van de Reformatie willen noemen. Die bastoon moet je blijven onderscheiden van andere tonen die je ook in Calvijns geschriften hoort, tonen die op het eerste gehoor gewetensdwang lijken te suggereren.”
Hoe staat u zelf tegenover godsdienstvrijheid?
„Als we uitgaan van gewetensvrijheid –dat deed Calvijn en dat doet elke SGP’er–, gewetensvrijheid die de overheid moet garanderen, dan moet diezelfde overheid ook ruimte laten voor het praktiseren van een godsdienst. Als moslims op vrijdag samen willen komen om te bidden, lijkt me niet dat een overheid dat moet verbieden. Ik reken dat tot de privésfeer.
Ik heb er geen moeite mee te stellen dat de overheid de tweede tafel van de decaloog anders handhaaft dan de manier waarop zij de eerste tafel handhaaft. Bij dat laatste kun je namelijk niet om de kerk heen, die een zelfstandige positie heeft.
Een andere vraag is hoever die godsdienstvrijheid moet gaan. Niemand is voor ongebreidelde godsdienstvrijheid. Jehova’s getuigen mogen hun kinderen bijvoorbeeld geen bloedtransfusie onthouden. Daarom vind ik niet dat een overheid onbeperkt de ruimte moet geven aan het openlijk propageren van de islam en aan het bouwen van steeds hogere minaretten.
Uiteindelijk gaat het niet om de tegenstelling wel of geen godsdienstvrijheid, maar om de vraag of alle godsdiensten gelijk zijn. Dan zeg ik met Calvijn: Nee, dat is niet het geval. De overheid is geroepen onderscheid te maken tussen datgene wat zich als religie aandient, te onderscheiden tussen waarheid en leugen. We moeten het thema ”godsdienstvrijheid of niet” als een non-issue ontmaskeren.”
De wederdopers dwongen Calvijn zijn opvatting dat de overheid een christelijke overheid moet zijn, Bijbels te onderbouwen. U laat in uw boekje merken die Bijbelse onderbouwing van Calvijn niet sterk te vinden.
„Ik vind het exegetisch wél sterk dat hij Romeinen 13 niet rechtstreeks gebruikt als bewijs dat de overheid de ware godsdienst moet bevorderen. SGP’ers hebben dat in het verleden wel eens gedaan. Het loutere feit dat de overheid Gods dienares genoemd wordt, betekent echter niet dat de overheid de valse godsdienst moet bestrijden.
Het gaat in Romeinen 13 niet over een christelijke, maar om een puur heidense, vijandige overheid. Calvijn beseft dat blijkbaar heel goed. Hij is een eerlijke exegeet, die zo’n tekst niet gebruikt voor doelen waarvoor hij niet te gebruiken is.”
Een van de kernteksten waarop Calvijn zijn overtuiging baseert, is 1 Tim. 2:2: Christenen moeten voorbede doen voor allen die in hoogheid zijn, opdat zij een stil en gerust leven mogen leiden in alle eerbaarheid en godzaligheid.
„Calvijns redenering gaat als volgt: Als christenen voorbede moeten doen voor de overheid, zodat de onderdanen een godzalig leven kunnen leiden, bidden ze eigenlijk om de bekering van de overheid. Dus moet er een christelijke overheid zijn, ook al omdat uit de rest van de perikoop blijkt dat God wil dat allerlei soort van mensen, hoog- en laaggeplaatsen, zalig worden.
Als 21e-eeuwer vind ik het exegetisch niet sterk om hierop een specifieke taak van de overheid in het bevorderen van de ware religie te baseren.”
Koningen zullen de voedsterheren van de kerk zijn, stelt Calvijn op grond van Jesaja 49:23.
„Op zich is het legitiem om ook het Oude Testament te gebruiken als leidraad voor ons leven. Toch heb ik er wel moeite mee om messiaanse profetieën, die primair op Israël betrekking hebben, zomaar toe te passen op de westerse christenheid. Calvijn zag Jesaja 49:23 vervuld in de periode vanaf keizer Constantijn, toen het christendom staatsgodsdienst werd. Ik denk dat we dat in onze tijd niet meer zo kunnen uitleggen, nu we na de Holocaust en het ontstaan van de staat Israël nieuw zicht hebben gekregen op de unieke positie van het Joodse volk in de heilsgeschiedenis.”
Moet de conclusie dan luiden dat het niet Bijbels te onderbouwen valt dat de overheid een taak heeft in het bevorderen van de ware religie?
„Dat lijkt mij niet. Mijn boekje beoogt vooral de teksten van Calvijn te ontsluiten, maar bij de Bijbelse onderbouwing van het theocratische ideaal hoeven wij ons niet te beperken tot de keuzes die Calvijn gemaakt heeft. Zelf zou ik mijn bewijsvoering meer kiezen vanuit het geheel van de Schrift. Gods gebod is heilzaam voor alle mensen, iedereen moet uiteindelijk aan Hem verantwoording afleggen, en dus is ook de overheid gehouden naar Gods geboden te leven.”
Artikel 36 NGB vraagt van de overheid het „uitroeien van alle afgoderij en valse godsdienst.”
„De Nederlandse Geloofsbelijdenis is een belijdenisgeschrift. Ik weet me daar dus meer aan gehouden dan aan Calvijn. Toch moeten we ook hier goed op de context letten. Het is een belijdenis, uitgesproken in een specifieke context. De Brès zegt tegen de toenmalige overheid: Jullie roeien precies de verkeerde mensen uit. In plaats van de waarheid moeten jullie de leugen bestrijden.
Zo’n geloofsbelijdenis uitspreken, is nog iets anders als een politiek programma opstellen.”
Staat de SGP in de lijn van Calvijn?
„Dat lijkt mij wel. Hoewel dat uiteindelijk niet de belangrijkste kwestie is. Als we de maatschappelijke en politieke vragen van onze tijd vanuit dezelfde Bron, namelijk de Schrift, proberen te beantwoorden, hoeven we in die antwoorden niet altijd precies bij Calvijn uit te komen. Onze fronten zijn anders.
En áls we ons beroepen op Calvijn, moeten we eenzijdigheid vermijden. Bij Calvijn had politiek alles te maken met het toekomende leven, met de pelgrimage van een christen. Soms heb ik het idee dat wij SGP’ers te veel bezig zijn met dít leven. Dan kijken we vooral achteruit; naar wat we allemaal kwijt zijn geraakt, naar wat ónze zuil bedreigt. Maar daar gaat het ten diepste toch niet om?
In de SGP wordt momenteel hard nagedacht over het thema theocratie. Ik zou zeggen: laten we van het theocratische gedachtegoed vooral dit overeind houden: de gerichtheid op de toekomst. We mogen in onze partij soms wel wat eschatologischer en internationaler denken. Gericht op het Koninkrijk van Christus, dat onstuitbaar aanstaande is. Daaruit leven, is theocratisch leven.”