Hier streed men te voet of per schip
De ”vader van Europa”, Karel de Grote, streed tegen Avaren, Denen, Saksen en moslims. Niet alleen probeerde hij ze in het open veld te verslaan, maar ook deporteerde hij hele stammen –zoals de Saksen– toen na jaren van strijd en gedwongen bekering de rust nog steeds niet was aangebroken. Dat was 1200 jaar geleden.
Hoe wreed het ook klinkt: in de geschiedenis van Karel de Grote schuilt een wijze les voor bijvoorbeeld de geallieerde troepen die in Irak en Afghanistan het probleem van het neerslaan van een contraguerrilla moeten oplossen. Vanwege de Geneefse akkoorden kan ISAF iets dergelijks niet maken, of zelfs willen maken, maar deze middeleeuwse les werkt wel. Maar dat wist het Joodse volk al eerder uit ervaringen met Babylon en Rome.Karel de Grote voert ons terug naar de tijd van de vroege middeleeuwen, waarover de Utrechtse mediëvist Marco Mostert een handboek heeft geschreven. Hij gaf het als titel mee: ”De geschiedenis van Nederland. In de marge van de beschaving 0-1100”. Mostert verantwoordt de titel door te verwijzen naar de Romeinen, voor wie deze streek gewoon niet beschaafd genoeg was om helemaal te veroveren, en naar de Utrechtse bisschop Hartbert, die naar eigen zeggen resideerde in „de uiterste rand van de wereld”. Daarmee is de lezer gewaarschuwd en is de toon gezet: hier, in ‘Nederland’ zitten we in ”the Dark Ages”. Daarmee kiest de auteur dus voor een traditionele visie. Middeleeuws is pejoratief voor onbeschaafd en dom.
Toegankelijk
Eerst de vraag: is een nieuw handboek wel nodig? Ik denk dat de concurrent van dit boek ”Eeuwen des onderscheids. Een geschiedenis van middeleeuws Europa” is, uit 2003, van de hand van Wim Blockmans en Peter Hoppenbrouwers. Is er de afgelopen vijf of zes jaar zo veel nieuws ontdekt over de periode? Niet echt. Gaat het boek van Mostert echt alleen over wat we nu Nederland noemen? Ook niet echt. Het verschil zit dus in de aanpak van de bronnen en de presentatie.
In dat geval lijkt me, afgaande op het geklaag van mijn Goudse studenten die ”Eeuwen des onderscheids” moeten leren, Mosterts studie stilistisch een stuk toegankelijker. Overigens is het de vraag of het wel een echt handboek is, want er staat eigenlijk geen enkele bruikbare kaart in, en het boek is niet voorzien van een goede literatuurlijst. Ook bevat het geen afbeeldingen.
De grote lijn van het boek is een drieslag: eerst vertelt Mostert op boeiende wijze over de aanwezigheid van de beschaafde Romeinen. Dan breekt een periode aan van duisternis, waarin ieder deed was goed was in zijn eigen ogen –dus de volksverhuizingen– en waarbij de Franken de Merovingen aflosten, de Friezen verslagen werden en de Denen verdrongen. Ten slotte ontwrichtten de Noormannen het leven.
Dit laatste was niet het gevolg van overbevolking, maar van een overschot aan jonge koningen die hun aanhangers bezig moesten houden. In deze jaren was Dorestad of Wijk bij Duurstede mainport van heel dit ‘Friese’ gebied, later opgevolgd door Utrecht en de IJsselvallei. Pas tussen 1000 en 1100 slaagden de graven van Holland erin in het westen des lands een eigen gebied te veroveren en in handen te houden. Over de jaren daarna zal de eerdergenoemde Blockmans een vervolgdeel schrijven.
Bonifatius
De politieke geschiedenis is een rommelig verhaal. De opmerking van Mostert: „Er is dus geen gebrek aan bronnen”, is alleen al curieus gezien de hapsnapwijze waarop bijvoorbeeld over koning Redbad/Radbod en bisschop Radbod/Radboud wordt geschreven. Via het register moet de lezer maar wat bladeren en het verhaal construeren. Dat ligt deels aan de auteur, deels aan zijn bronnengebrek. Daarin verschilt het boek niet van andere studies. Mosterts meesterschap zit daarentegen in die delen die gewijd zijn aan het gebied waarin de auteur excelleert: de mentaliteitsgeschiedenis.
Zo lezen we hoe het christelijk geloof via de Armeense geleerde die als bisschop Servaas vanuit Maastricht werkte, al in de 4e eeuw voet aan de grond kreeg. Ook wordt verklaard hoe het nu zit met de ingekerfde Bijbel rond de dood van Bonifatius bij Dokkum. Het blijkt dat tijdgenoten er niets over zeggen –integendeel, toen de bisschop zag dat zijn einde naderde, toonde hij zich bijna verblijd dat hij als martelaar mocht sterven– maar dat latere teksten het verhaal, „afkomstig van een oude vrouw uit Dokkum”, hebben verteld. Waarschijnlijk omdat een heilige zonder aanwijsbaar attribuut toch een beetje minderwaardig was.
”Missiecentrum Utrecht” blijkt vanwege de kerken, het onderwijs en vooral de bibliotheek van onschatbare betekenis te zijn geweest voor de kerkgeschiedenis, maar kon niet zonder economisch centrum Dorestad. Zelfs daar floreerde de kerk: „Daar zijn veel kerken priesters, geestelijken en menigten armen” te vinden, aldus een tekst uit 850. Op de vraag of dit beeld door de archeologie wordt bevestigd, blijft de auteur het antwoord schuldig.
Drassig
Soms gaat Mostert te kort door de bocht. Zo concludeert hij over de door Karel aangestelde graven dat deze hun werk goed deden, want „we horen namelijk vooralsnog niets over problemen.” Fraai staaltje analyse, als je nagaat hoe weinig bronnen uit de negende eeuw dateren. Ook zou „de zware ruiterij” de kern van de legers zijn, maar dat was gezien het drassige land flauwekul. Hier streed men te voet of per schip.
N.a.v. ”De geschiedenis van Nederland. In de marge van de beschaving 0-1100”, door Marco Mostert; uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2009; ISBN 978 90 3512 774 6; 264 blz.; € 24,95.