Kerk & religie

De Engelse koning

Toen onze kinderen nog jonger waren en we er met de auto opuit trokken, maakte de tijd ons vindingrijk om redelijk ongestoord te kunnen rijden. We lieten hen kerktorens tellen, of vrachtauto’s en caravans.

J. Mastenbroek
19 November 2009 07:48Gewijzigd op 14 November 2020 09:11
„We geloven met de hand (de collecte) en met de tand (de pepermunt).” Foto RD
„We geloven met de hand (de collecte) en met de tand (de pepermunt).” Foto RD

Soms verzonnen we cryptogramachtige zinnetjes, die de kinderen dan op het juiste woord moesten brengen. Zoals deze: „De Engelse koning is een trouwe kerkganger.” Na enig nadenken klonk vanaf de achterbank enthousiast het bedoelde woord: Kingpepermunt!Reclame maken door het noemen van een merknaam is eigenlijk not done in deze rubriek, maar ik kan er niet omheen. De plaats des gebeds is menigmaal ook een plaats waarin de kauworganen worden getraind. Nog afgezien van de vraag hoe een predikant vanaf de preekstoel het ervaart als hij, sprekend over de meest wezenlijke, heilige zaken, knauwende en knagende mensen onder zich ziet, is het een tot misbruik uitgegroeide gewoonte geworden om de preek te begeleiden met allerlei snoepgoed.

In mijn jeugd zat de grote Boezemsingelkerk van de gereformeerde gemeente in Rotterdam nog tjokvol. We zaten dicht tegen elkaar aan op de ongerieflijke houten banken met rechtopstaande leuning. Nog herinner ik me, toen ik een jaar of negen was, de vrijgezelle man naast me. Hoge ambtenaar bij het ministerie van Oorlog, zoals dat toen heette, en die naam alleen al wekte bij mij nare associaties op, na de reizen door de nacht met Anne de Vries en na het varen en vechten met Norel. Die man had de gewoonte om onder de dienst een chocoladereep uit z’n zak te halen, doormidden te breken, mijn begerige blikken te negeren en de reep in enkele happen te verorberen. Dienst in, dienst uit.

Om dan nog maar niet te spreken over de rollen snoep die vice versa de banken doorgingen. Snoepen in Gods huis was er voor mij nauwelijks meer bij, sinds ik als kleuter een pepermunt had ingeslikt en door mijn vader ondersteboven werd gehouden in het kerkportaal pal naast onze bank. Met ritmische klopbewegingen op m’n ruggetje keerde de pepermunt weer terug tot het daglicht.

Kerksnoep was in ons ouderlijk gezin zo goed als taboe. Dit in tegenstelling tot bij een schoolvriendje op de hoek van het vak naast ons. Toen pepermunt afgezaagd begon te worden, kwam een fabrikant op de gedachte om autodrop te introduceren. Elk dropje zat afzonderlijk verpakt in een papiertje met daarop een verhaal. Tien, twaalf dropjes in een rol betekende evenzoveel verhalen en zodoende was het voor die knul meestal leesdienst.

Ik denk aan Johannes Hendrik Schollaart, dorpelwachter van de Boezemsingelkerk van 1948 tot 1967. Tot zijn maandagse taken hoorde het papiervrij maken van het kerkgebouw met drie grote galerijen. Dan schoof hij een emmer van bank naar bank die hij vulde met allerlei snoeppapier. Soms waren er kleine vliegtuigjes van gevouwen of hartjes uitgescheurd. Een ander vast kostersattribuut was het plamuurmes, om kauwgom van de onderkant van de banken te steken.

Ach, alles is maar betrekkelijk. Misschien dat de huidige koster van deze forsbemeten, maar grotendeels lege stadskerk naar de tijd terugverlangt waarop hij op maandagmorgen emmers vol papiertjes af kon voeren, hoe afkeurenswaardig dit ook was. Want die volle emmers van toen waren er een krakend en knisperend bewijs van dat de kerk óók vol zat!

Appels en peren

Snoepen in de kerk – teken van de tijd? Welnee. In de zeventiende eeuw, onder de oudvaders Petrus Cabeljau en Franciscus Ridderus, was het in het gereformeerde kerkje van Schermerhorn bij Alkmaar een van de verordeningen om tijdens de kerkdiensten geen appels, peren of ander fruit te schillen. Wie dat deed, kreeg tien stuivers boete. Dat werden dus met recht zure appeltjes en dan had de kerkenraad wel een appeltje met zo iemand te schillen.

Zoiets komt nu niet meer voor. Pruimen van tabak in de kerk ook niet meer. De tijd dat er in kerkgebouwen bordjes hingen met het verzoek „de kerk niet door spuwen te verontreinigen” ligt echt geen eeuw achter ons; in de jaren dertig kon men zulke vermaningen nog aantreffen. Typisch Nederlands, pruimen in de kerk? Ik weet het niet zo zeker. In Schotland zag ik bordjes met de woorden ”No spitting” in de kerk hangen.

Snoepen in de kerk, snoepen vóór de kerk. Dat laatste gebeurt ook. Op allerlei verkopingen ten bate van de kerk ontbreken rollen snoep niet. En dan gaat het natuurlijk niet op om erbij te vertellen dat dit snoepgoed alleen voor maandag tot zaterdagavond is. Juist op zondag, onder de diensten, schijnt snoep een bijzondere attractie. Mensen die doordeweeks het niet in hun hoofd halen om een pepermuntje te nemen, doen zich zondags in de kerk daaraan te goed.

Pepermunt

Toen in 1984 in museum Catharijneconvent in Utrecht een tentoonstelling over 150 jaar Afscheiding werd gehouden, kregen de bezoekers bij binnenkomst… een verpakt pepermuntje, aangeboden door een bekende fabrikant uit Sneek.

”Kwaliteit In Niets Geëvenaard”, zo luidt de betekenis van de afkorting van de merknaam. Sinds in 1929 de pepermunt in rollen wordt verpakt, is het pepermuntdoosje voor losse pepermunten curiositeit geworden. Zulke doosjes zaten in de negentiende eeuw al in de kerktasjes van de dames.

We gaan naar de kerk om gevoed te worden, las ik ergens. Niet met „protestantse cocaïne”, maar door het levende Woord. Dat is ander kerkvoer. De praktijk is weerbarstiger. Willem Barnard dichtte eens: „We geloven met de hand (de collecte) en met de tand (de pepermunt).”

Die Engelse koning sloeg geen dienst over. Het witte voer verdween in vele monden. En kwam soms óók nog in de collectezak terecht.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer