Hulpverleners in Afghanistan steeds meer in de knel
Veertien maanden duurt de broze Afghaanse vrede al. De verwachte rust en stabiliteit is echter uitgebleven. Buitenlandse hulporganisaties schorten hun werkzaamheden op. Een voorbode van Irak?
Hoe gaat het na veertien maanden vrede en wederopbouw met Afghanistan? En in hoeverre is Afghanistan een voorbode voor het naderende gewapende conflict en de wederopbouw van Irak? Het antwoord hangt af van wie het geeft. De officiële lezing van de Afghaanse regering, de Verenigde Naties en de buitenlandse vertegenwoordigingen luidt dat een glorieuze toekomst is aangebroken op weg naar democratie, dankzij een voorbeeldige internationale samenwerking.
Wie op zoek gaat naar een ander geluid, stuit al snel op een muur. Een democratische oppositie bestaat niet, informatie over de situatie buiten Kabul dringt moeilijk door. De binnen- en buitenlandse hulporganisaties lijken als onafhankelijke buitenstaanders degenen met de meest objectieve informatie.
Is er echt niets positiefs te melden? „Nee.” Ingenieur Rahmatullah, directeur van de ANCB, de Afghaanse Vereniging van Maatschappelijke- en Hulpverlenersorganisaties, schudt zijn hoofd. Buiten staan zijn medewerkers de sneeuw van het dak te scheppen. Binnen bij de dieselkachel presenteert hij koekjes.
In zijn woorden klinkt een bitter pessimisme door. Het ambtelijk apparaat in Kabul is een dievenbende, die geld voor hulp in eigen zak steekt. Aan de grens met Pakistan zijn de Taliban-strijders zich aan het hergroeperen. In het noordwesten bevechten etnische Tazdjieken, Hazara’s en Oezbeken elkaar het bewind over de stad Mazar-e-Sharif en over de smokkelroutes naar Oezbekistan.
„Maar in de rest van het land is het inderdaad redelijk rustig”, vertelt Anita Anastacio, vertegenwoordiger van de Amerikaanse hulporganisatie Mercy Corps. „Er zijn wel overal veel struikrovers op de weg, maar dat is geen nieuws.”
De grootste problemen doen zich voor in het zuiden, in de provincies die aan Pakistan grenzen, waar de Pathaanse en Baloetchische bevolkingsgroep in de meerderheid is. In Oruzgar, Helmand en Kandahar is Mercy Corps de grootste particuliere hulporganisatie, actief sinds 1986, met 500 personeelsleden. Van haar programma’s zijn 20.000 gezinnen afhankelijk.
Vorige week besloot de organisatie tot nader order de meeste hulpprogramma’s op te schorten en haar vijftien buitenlandse werknemers naar Kabul terug te roepen.
De oorzaak houdt indirect verband met de aanwezigheid van Amerikaanse troepen, die stabiliteit moesten brengen maar instabiliteit veroorzaken. „Het was niet langer verantwoord”, meent Anastacio. „We lijden er ernstig onder dat we bekend staan als een Amerikaanse organisatie. De geallieerde strijdkrachten van ”Enduring Freedom” maken ons werk kapot. De bevolking ziet geen verschil tussen ons en de Amerikaanse Special Forces, die ook in witte pick-ups rondrijden, maar dan op jacht naar terroristen. Alle agressie jegens de Amerikanen krijgen wij op ons bord.”
Anastacio schetst een somber beeld van een in snel tempo escalerende situatie. Moord op een Afghaanse werknemer, diefstal van auto’s, bomaanslagen op kantoren, boobytraps, ontvoering en bedreiging van het personeel door gemaskerde mannen die auto’s aanhouden en anonieme pamfletten uitdelen waarin tot aanslagen op westerlingen en hun collaborateurs wordt opgeroepen.
In moskeeën roepen mullah’s ertoe op westerlingen te vermoorden. Over de grens worden Afghaanse vluchtelingen en Pakistaanse sympathisanten geronseld voor de strijd tegen het westen door schimmige organisaties. De één vermoedt dat de dissidente Afghaanse militieleider Gulbuddin Hekmatyar erachter zit, terwijl een ander er de hand van al-Qaida in ziet.
Mercy Corps is niet de enige NGO die de activiteiten opschort. Oxfam, de Britse partner van de NOVIB, is ook al vertrokken. Barbara Stapleton is beleidsmedewerker van Acbar, de koepel van de meer dan zeventig grootste buitenlandse hulporganisaties in Afghanistan. „Er komt echt geen aanval van al-Qaida of van Gulbuddin Hekmatyar. We zijn bang voor terreuraanslagen op burgerdoelen, en op buitenlanders.”
De Amerikanen zijn een voortdurende bron van zorg. Zij hebben na veertien maanden bemoeienis met Afghanistan een aantal lessen geleerd. In eerste instantie stelde president George Bush dat hij de Afghanen wel wilde bevrijden van de Taliban, maar dat hij zich niet aan staatsvorming wilde wagen. Inmiddels is de veiligheidssituatie echter nog niet zo dat zij zich kunnen terugtrekken. „Het succes van de regering Karzai is het sprookje waar we allemaal in willen geloven”, meent Barbara Stapleton. „Om dat succes te garanderen, moet het land worden opgebouwd en moet er veiligheid komen.”
Stapleton deed onderzoek naar een nieuw Amerikaans plan, waarover de eerste geruchten in oktober 2002 de ronde deden. Om de regering te steunen, terroristen op te sporen en hulpmiddelen beter te coördineren zijn zogeheten Provinciale Reconstructie Teams (PRT) bedacht, die in negentien steden in het land een kantoor gaan openen. Deze teams bestaan uit zo’n zestig personen, die op lokaal en regionaal niveau problemen moeten oplossen op het gebied van bijvoorbeeld watervoorziening of lokale terreurbestrijding. De kracht van de PRT’s ligt hun expertise. De medewerkers zijn oud-militairen.
Inmiddels is de eerste PRT geïnstalleerd in de provinciehoofdstad Gardez ten zuiden van Kabul. Hier zijn de Amerikanen krachtdadig begonnen schooltjes en klinieken te bouwen en putten te graven.
Stapleton concludeerde in haar rapport dat de Amerikaanse troepen zich wel erg buiten hun boekje begeven. Het gaat om meer dan een ruzie over wie de baas is in hulpverlenersland. Centraal staat het principe van neutraliteit en afbakening van functies. De aardige Amerikanen die een put komen slaan, geven in hun interne beleidsnotities zelf toe dat het een van hun taken is, de ogen en oren te zijn van de Amerikaanse troepen die op zoek zijn naar Osama bin Laden en diens aanhangers. Hulp wordt zo het schild waarachter spionage wordt bedreven.
De bevolking gaat elke buitenlander met wantrouwen bekijken, en niet ten onrechte. Anita Anastacio van Mercy Corps: „Als de huidige Amerikaanse aanwezigheid al tot zo’n haat bij de bevolking leidt, wat wordt dat dan straks?”
Rahmatullah, Stapleton en Anastacio zijn eensgezind: de enige concrete oplossing zou zijn de ISAF-vredesmacht uit te breiden naar een veel en veel groter gebied buiten Kabul. „Maar ik zie dat nog niet gebeuren”, concluderen ze alledrie gedesillusioneerd.
Wat is de les voor Irak? De situatie in beide landen is niet te vergelijken, vinden de drie. Irak is geen Afghanistan. Er liggen daar bruggen en snelwegen. Zelfs de stoplichten werken. Er is geen burgeroorlog gaande. Alles hangt af van de houding van de Amerikanen.
Een overeenkomst tussen beide landen is de hongerende bevolking, die afhankelijk is van voedselhulp. Allerlei hulporganisaties die actief zijn in Afghanistan, hebben ook hun kantoren in Irak. De discussie die in Kabul is begonnen, zal in Bagdad dus worden voortgezet.