Betje Duijzer en haar geestelijke vrienden
Over Betje Duijzer uit Brakel, een eenvoudige vrouw uit het gezelschapsleven, schreef J. P. Neven in 2007 het boek ”Uw gangen zo vol roem en eer”, een levensbeschrijving aangevuld met brieven. De auteur heeft nu een tweede deel verzorgd met de titel ”Die God is onze zaligheid”, dat vooral briefwisselingen bevat.
„Onzerzijds is het maar gedurig nodig dat het vastloopt of van onszelf af te leren zien. Wij blikken uit kracht van ongeloof met Maria in het ledige graf van ons hart. Maar één blik, geliefde vriendin. Als men door genade ertoe verwaardigd mag worden door de traliën van Zijn Woord op de belofte te zien, breekt het ongeloof. Dan mag men wel eens een verrassend God ontmoeten. Dan verdwijnen in die ogenblikken harde gedachten van God.”Deze woorden zijn te lezen in een brief van Arie Swets uit Hardinxveld aan Betje Duijzer. De brief is met vele andere brieven opgenomen in een (tweede) boek over het leven van Betje Duijzer en haar vrienden. Het eerste deel uit 2007 bevat een levensbeschrijving van Elizabeth Maria (Betje) Duijzer-van Scheers (1874-1970), die een uitgebreide vriendenkring had. Zij ontmoette vele kinderen Gods op gezelschappen en besprak met hen de gangen en wegen die de Heere met haar hield.
Na haar overlijden werd door haar zoon (wijlen P. H. Duijzer te Brakel, ouderling van de gereformeerde gemeente aldaar) zorgvuldig haar zeer omvangrijke correspondentie bewaard. Daarvan en ook van andere gegevens heeft de samensteller gebruikgemaakt.
Moeder in Israël
In het reeds genoemde eerste deel zijn al veel brieven van vrienden te lezen. Nu is een tweede deel uitgekomen onder de titel ”Die God is onze zaligheid”. Wederom is iets weergegeven uit het leven van Betje Duijzer, die voor velen een moeder in Israël was. Dit keer door een brief aan Hendrik van den Bosch uit Loenen aan de Vecht, waarin Betje diverse wederwaardigheden uit haar veelbewogen leven beschrijft.
Verder zijn brieven opgenomen van een achttal vrienden, van wie de levensgang steeds in korte trekken beschreven wordt. Ook staan er brieven in van Betje zelf aan deze vrienden.
In deze brieven lezen we in het bijzonder over de gangen in het geestelijk leven. Uit de inhoud blijkt steeds weer dat deze mensen een nauw leven hadden aan de troon der genade. Het waren geen voorname mensen. Ze leefden wat teruggetrokken en in alle eenvoud. Maar de contacten met degenen met wie ze zich verwant voelden, waren veelvuldig. Vaak treffen we onder hen, al of niet gedwongen, thuislezers aan, ook al was men wel lid van een kerk.
Opmerkelijk is dat de meeste brievenschrijvers vaak namen van oudvaders en citaten uit hun werken aanhalen. Ze werden onder hen veelvuldig gelezen en herlezen.
De meeste brieven die Betje Duijzer in haar leven ontvangen heeft, zijn geschreven door Annigje Grolleman te Hasselt, die vanaf haar veertiende jaar chronisch ziek was. Vanaf die tijd zou ze voortdurend aan haar bed gekluisterd blijven. Op bed hield ze zich gedurig bezig met lezen en schrijven. Ze las veel uit Gods Woord, maar ook uit de oude schrijvers. Vooral de Engels en de Schotse schrijvers uit de zeventiende en de achttiende eeuw waren haar lief. Maar ook de Nederlandse oudvaders las zij met vermaak, vooral de geschriften van predikanten als Comrie en Smijtegelt, maar ook de oefeningen van Hendrik van Lis en Justus Vermeer.
Gezelschapsleven
Het gezelschapsleven en ook de daaraan verbonden correspondentie is anno 2009 schier verdwenen. Het is een goede zaak dat Neven door middel van deze boekjes wat vastgelegd heeft van het leven van toen – en dat is nog niet eens zo lang geleden. Niet om deze mensen als bijzondere mensen te boekstaven. Maar door genade mochten ze bij ogenblikken toch de zaak en de Naam des Heeren voor ogen hebben.
N.a.v. ”Die God is onze zaligheid”, door J. P. Neven; uitg. Den Hertog, Houten, 2009; ISBN 978 90 331 2228 6; 176 blz.; € 15,90.