Irak wil verdachte ‘WTC 1993’ uitleveren
Irak is bereid een van de vermoedelijke daders van de aanslag op het World Trade Center in New York in 1993 uit te leveren aan de Verenigde Staten.
Dat schreef de Iraakse minister van Buitenlandse Zaken, Naji Sabri, eerder deze maand aan secretaris-generaal Kofi Annan van de Verenigde Naties, zo blijkt uit een verklaring van zijn ministerie.
In de brief, bedoeld als reactie op de presentatie van „bewijzen” tegen Irak van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Colin Powell, voor de Veiligheidsraad, schrijft Sabri dat Washington herhaaldelijk heeft geweigerd in te gaan op het aanbod Abdul Rachman Yasin uit te leveren. Yasin staat op de lijst van meest gezochte terroristen van de FBI, wegens zijn vermoedelijke betrokkenheid bij de bomaanslag in 1993 op het WTC, waarbij zes mensen om het leven kwamen en duizend mensen gewond raakten. In 1994 werd hij in Irak gearresteerd.
„De regering van Irak wil nogmaals duidelijk maken dat zij bereid is deze verdachte op de officiële manier over te dragen aan de Amerikaanse autoriteiten’, aldus de verklaring van Sabri’s ministerie, die donderdag werd gepubliceerd. Of Irak inderdaad een dergelijk aanbod inderdaad eerder heeft gedaan en of de VS dat vervolgens hebben geweigerd, is niet duidelijk.
Yasin, een Amerikaan van Iraakse afkomst, wordt ervan verdacht te hebben geholpen bij het maken van de in totaal 540 kilo explosieven die bij de aanslag op het WTC werden gebruikt. Kort na de aanslag werd hij door de FBI ondervraagd, maar die liet hem uiteindelijk gaan, waarna hij de VS verliet. Inmiddels heeft de FBI een beloning van maximaal 25 miljoen dollar uitgeloofd voor tips die leiden tot Yasins arrestatie.
Sabri schrijft in zijn brief aan Annan verder dat Irak geen banden heeft met Ansar al-Islam, de beweging van Koerdische moslimfundamentalisten die actief is in autonoom Noord-Irak, noch met Abu Musaab Zarqawi, die volgens Powell banden heeft met al-Qaida en zich met Saddams zegen bij Ansar in Noord-Irak zou bevinden. Niemand van de Iraakse overheid heeft „deze persoon” ooit ontmoet, aldus Sabri.
Met Ansar heeft de Iraakse regering ook niets te maken, schrijft Sabri verder. De beweging, die bestaat uit enkele honderden strijders, is actief in een deel van Noord-Irak ’dat sinds 1991 niet onder het centrale gezag staat’, aldus Sabri. De Koerden in Noord-Irak hebben autonomie. Voor het gebied geldt een vliegverbod, op de naleving waarvan wordt toegezien door Amerikaanse en Britse gevechtsvliegtuigen.
Sabri ontkent dat Irak de Koerdische fundamentalistische beweging Ansar al-Islam ooit heeft geholpen en constateert dat het gebied waar de beweging actief is onder controle staat van de Patriottische Unie van Koerdistan (PUK), een van de twee partijen die in Noord-Irak de dienst uitmaken. De PUK is „bevriend met de Verenigde Staten”, schrijft Sabri.