Kerken goud waard
Kerken zijn miljarden waard, zeker als het gaat om het werk van de diaconie. Dat stelde minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin zaterdag op de Landelijke Diaconale Dag van de Protestantse Kerk in Nederland. Kerkelijke gemeenten hebben een belangrijk inbreng in de vitaliteit van de samenleving.
De bewindsman constateerde tegelijkertijd dat er zowel bij kerken als bij burgerlijke gemeenten over en weer huiver bestaat om elkaar behulpzaam te zijn bij de zorg voor de samenleving. Dat betreurt hij. Want met name de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) biedt volgens hem volop mogelijkheden om als kerken actief te participeren in de samenleving.Een belangrijke oorzaak voor deze terughoudendheid van kerken is de angst dat ze voor het karretje van de overheid worden gespannen. Dat is ook een risico.
Een kerkelijke gemeente kan ongemerkt geweven worden in een web waar zij niet meer uit kan komen als zij dat wil, bijvoorbeeld omdat ze betrokken wordt bij activiteiten waar ze als kerk niet aan wil deelnemen. Of: de kerk moet taken financieren die eigenlijk op het terrein van de overheid liggen.
Toch is er ook een andere kant. Mede door de WMO en het overleg met partijen over de uitvoering daarvan ontstaan er voor de kerken kansen. Nu zijn er juist mogelijkheden om als kerkelijke gemeenten te laten zien dat de zorg om de medemens christenen wel degelijk ter harte gaat.
Natuurlijk deden kerken en christelijke organisaties ook voor de komst van de WMO al het nodige voor de samenleving, allereerst voor de eigen gemeenteleden maar ook wel voor mensen die niet tot de kerk behoren. Echter, dat beperkte zich vaak tot particuliere initiatieven waar beleidsmakers weinig zicht op hadden of zelfs kritisch tegenover stonden. In de ogen van veel ambtenaren en politici kon het niet anders dan dat christenen zich bekommerden om mensen om daarmee uiteindelijk zieltjes te winnen.
Die laatste gedachte komt voort uit modern rendementsdenken. Je doet niets voor niets. Dat gaat aan christenen ook niet voorbij. Ook zij lopen het gevaar daardoor bevangen te worden.
Christelijk dienstbetoon moet zich echter juist onderscheiden door onbaatzuchtigheid. Zij moeten zich niet afvragen: Wat levert het mij als individu of ons als kerk op? Het moet hen juist gaan om de vraag: Hoe kan de ander geholpen worden in zijn lichamelijke en geestelijke nood? Het gaat niet om het eigen rendement, maar om het rendement voor de ander.
De Heere Jezus gaf daarin Zelf het voorbeeld. Hij genas op Zijn reis naar Jeruzalem tien melaatse mannen. Negen van hen hadden genoeg aan genezing van hun ziekte. Slechts één wilde ook genade van Hem. Maar de Heiland onthield die negen zeker niet het wonder van gezondmaking. Hij gaf hun die, al sloten ze zich niet aan bij de kring van Zijn discispelen.
Natuurlijk moeten kerken alert blijven in het overleg met gemeenten over taken die hun worden toebedeeld. Maar huiver is misplaatst. Zonder in een ongeestelijk horizontalisme terecht te komen, kunnen christenen in onze maatschappij laten zien dat voor hen elk mens telt.