De wetten van het Koninkrijk
Nooit schreef hij een boek waarin hij zo dicht bij zichzelf bleef. Publicist Bart Jan Spruyt is ”begeistert” door ds. J. T. Doornenbal. „Ik herken veel van mezelf in hem. Dat mateloze, die Weltschmerz, die drang om spanningsvolle polen te verzoenen.” Maar hij spant de hervormde predikant niet voor zijn karretje. „Nee, hij wás gewoon een rasechte conservatief.”
Halverwege het vraaggesprek zet hij zijn beeldscherm aan. Hij wil het even tonen. Een kort zwart-witfilmpje, van amper een minuut, zonder geluid. Ds. Doornenbal wandelt door de pastorietuin in Oene, geflankeerd door twee vrienden. We zien hem zitten in zijn serre, pijp in de mond. Aan het eind van het filmpje trekt er een lachje over het gezicht van de pastor. Stop er nu maar mee, lijkt hij de cameraman te zeggen. Spruyt: „Zag je dat olijke lachje? Iets ondeugends had hij beslist.”De Goudse historicus verdiepte zich het achterliggende jaar grondig in de bekende Oener predikant. Het resultaat: een fors boekwerk met de titel ”Als je eenmaal hebt liefgehad”. De studie bestaat uit twee componenten: een uitvoerig ”portret” én een „essay” over Doornenbals conservatisme.
Spruyt is gefascineerd door zijn studieobject. Stond Doornenbal (1909–1975) bekend om zijn euforische natuurbeschrijvingen, niet veel anders tekent híj de geboorte van zijn pennenvrucht. In februari dit jaar maakte de conservatieve denker, toen al enige tijd met het thema bezig, een lange wandeling door Doornenbals geboortestreek: Driebergen, Langbroek, Doorn. „In het zachte, benevelde licht van die regenachtige dag liep ik als het ware buiten mijzelf in een grote vreugde en zag ik in de schoonheid en heerlijkheid van de natuur de tekenen en sporen van de vrede en rust van een nieuwe schepping en een nieuw leven”, schrijft Spruyt in zijn voorwoord. En: „In het stille geluk van deze eenzame dag, zag ik ineens hoe ik dit boek moest schrijven, wat de strekking ervan moest zijn.”
U vereenzelvigt zich nogal met uw onderwerp.
„Ik herken me in vrijwel alle opzichten in hem. Lange tijd heb ik mezelf nogal vreemd gevonden: een hang naar het bevindelijk gereformeerde, maar tegelijk een zoeken naar de katholieke ruimte in het christelijk geloof. Staan in de reformatorische zuil, maar tegelijk een brede culturele interesse. Voeg daarbij een romantische inslag en een nostalgie naar het verleden die bijna fysiek pijn kan doen, en je hebt voldoende ingrediënten voor tal van innerlijke spanningen. Maar in ds. Doornenbal vond ik precies diezelfde polen. Ik was blijkbaar niet de enige die zo in het leven stond. Zo bezien was het werken aan dit boek voor mij een soort therapie, een persoonlijke heling.
”Een onbekeerd mannetje uit de grote kerk”, noemde Doornenbal zichzelf regelmatig. Als ik zoiets lees, denk ik: daar wil ik bij horen. Als hij nog leefde, had ik graag iedere week een pastoraal gesprek met hem gehad.
Bijzonder vind ik ten slotte dat ik tijdens mijn onderzoek ontdekte dat ds. Doornenbal eind 1961 een indrukwekkende zendingspreek heeft gehouden in de Singelkerk in Ridderkerk. Mijn oma van moederszijde zat toen onder zijn gehoor. Ik heb die preek, over Jesaja 11 vers 10, als bijlage toegevoegd aan het boek. Ook omdat hij Doornenbals conservatisme, romantiek en mystiek zo goed toont.”
Doornenbal spreekt steeds over zijn „mateloze bewondering” voor die of gene; beleefde „onvergetelijke, eindeloze zomeravonden” en schrijft onbekommerd dat hij „nooit een boek leest”, terwijl hij een intellectuele veelvraat was. U werd dat extatische en extreme nooit zat?
„Nee, zo gek ben ik zelf eerlijk gezegd ook wel. Als ik gegrepen ben door Doornenbal, heb ik binnen de kortste keren een meter Doornenbal op mijn boekenplank staan. Ja, over twee jaar zal het vast weer een andere persoon zijn die me mateloos boeit. Maar uiteindelijk draag je van al die passies steeds wel weer iets met je mee.”
Er was niets in hem wat u níét herkende? Wat u afstootte, bevreemde?
Spruyt lijkt verrast door deze mogelijkheid. „Eh, nee, eigenlijk niet. Wel miste ik soms iets. Elementen die ik bij hem verwachtte, trof ik niet aan. Zo kwam ik geen citaten van Ida Gerhardt tegen en maar weinig van Geerten Gossaert. Ik had bijvoorbeeld verwacht dat deze melancholische, tobbende man elke dag een preek van Kohlbrugge zou lezen. Om het leven een beetje door te komen. Maar ik heb er nauwelijks een spoor van gevonden.”
De bekende predikant van Oene is altijd vrijgezel gebleven. Al tijdens zijn leven gingen er geruchten dat hij homoseksueel zou zijn.
„Ik heb daar geen aanwijzingen voor gevonden. Over zijn diepste ik was hij bijzonder gesloten. Dat is zijn goed recht. Er is in zijn leven maar één vriend geweest tegenover wie hij zijn hele hart verklaard heeft, zegt hij zelf. Dat was D. Rustige, oefenaar in een vrije gemeente.
In het algemeen vind ik dat je als biograaf voorzichtig moet zijn met het graven in iemands diepste zielenroerselen. In elk persoon blijft tenslotte een geheim over. Voor ons blijft zijn leven in Christus verborgen bij God.
Doornenbal blijft voor een deel een raadsel. Neem nu het feit dat hij in zijn preken bijzonder ernstig was, traditionele, bijna voorspelbare uitdrukkingen gebruikte en op de kansel nooit –zoals ds. Jac. van Dijk wél deed– een grapje maakte.
In zijn stukjes in de Veluwse Kerkbode is het precies omgekeerd: hedendaagse spreektaal, volop humor en ironie. Dat blijft iets wonderlijks in deze man. Doornenbal was een ernstig mens, en tegelijk was het leven voor hem –in zekere zin– een spel. Ik denk dat hij vaak een pose aannam.
Deze predikant kon met een uiterste zelfrelativering over zichzelf spreken. Hij had iets Engels, waar zelfdepreciatie tot een hoge vorm van kunst is verheven. Hij noemde zich een onbeduidend mannetje, van wie elke preek mislukte. Maar ondertussen was hij in al die kerkbodestukje wel ontzettend met zichzelf bezig, met het exploreren van zijn eigen gevoelens.”
Terwijl hij in zijn preken en theologie dan weer sterk zoekt naar het objectieve, het voorwerpelijke.
„Zeker. Ook dat spreekt me in hem bijzonder aan. Hij preekte bevindelijk, onmiskenbaar. Hij herkende de nood van de luisteraar die zich voor de heilige God geplaatst weet, die zich moet bekeren, die echter bij zichzelf geen tekenen van verbetering, maar enkel zonde waarneemt.
Maar je proeft bij hem soms ook de toon: dat calvinisme van ons, dat is toch eigenlijk te zwaar om te dragen. Bij Doornenbal is er daarom ook de meer katholieke benadering: we wórden gedragen. De combinatie van die elementen spreekt mij aan. In dat klimaat kan ik ademen.
Toen ik voor mijn proefschrift onderzoek deed in Oxford, woonde ik daar elke avond de evensong, een anglicaanse, sterk liturgisch getinte dienst bij. Aan het eind van zo’n dienst placht iedereen te gaan staan. Met elkaar zeiden we dan de Twaalf Artikelen des Geloofs op. Dat raakte me toen heel diep. Ik voelde: dit ís het. De kerk gelooft en ik geloof mee.”
Doornenbal was in uw ogen een conservatief. Claimt u hem niet te veel voor uw eigen, politieke ideologie?
„Of ik hem voor mijn karretje span? Nee, zeker niet. Daarom maak ik in mijn boek ook een scheiding tussen het biografische deel, dat objectief en beschrijvend is, en een meer beschouwend deel.
Toen ik als student in de boekhandel van Lindenberg werkte en ik van het conservatisme nog nooit gehoord had, las ik al alles van en over hem. Nu heb ik het thema opnieuw opgepakt en zie ik dat in ds. Doornenbal allerlei lijnen uit mijn leven samenkomen. Het heimwee naar de hervormde kerk, waarin ik ben opgegroeid, het combineren van een bevindelijke spiritualiteit met katholieke breedte. En ook de christelijk-conservatieve levenshouding.”
Was ds. Doornenbal niet meer een behoudzuchtig dan een conservatief mens?
„Hij was zeker behoudzuchtig. Hij vond het jammer dat klederdrachten verdwenen, dat de traditionele kleine ramen in Veluwse boerderijen plaats maakten voor door hem verfoeide ”etalageruiten” en hij verzette zich met hand en tand tegen de teloorgang van lokale coöperaties.
Toch zag hij ook de voordelen van de vooruitgang. Zo noemde hij de moderne gezinsverzorging „de meest zegenrijke instelling van de laatste jaren.”
Maar waar het om gaat is: zijn conservatieve levensgevoel ging veel dieper dan de klacht over het verlies van klederdrachten. Het ging hem ten principale om tijdloze waarden en normen, die hij door de revolutiegeest van de jaren zestig steeds meer zag verdwijnen. Met enige regelmaat sprak Doornenbal in zijn preken en schrijfsels over ”de wetten van het Koninkrijk”, wetten die mensen niet ongestraft kunnen breken, omdat anders die wetten hen breken. Díé manier van denken raakt wel degelijk aan het conservatisme dat ik voorsta.”
Reveil
Doornenbal vertegenwoordigt een christelijk-conservatieve stroming, een bepaald soort spiritualiteit, die, gecombineerd met een sterk gevoel voor stijl, vooral gevonden werd in hervormde kringen, stelt Spruyt. „Het is een manier van denken en leven die zijn wortels vindt in de kringen van het Reveil. Voor de Reveilmensen, die veel deden aan liefdadigheid en maatschappelijk werk, vormden kerk en geloof de kern van het maatschappelijk leven. Politiek was voor hen slechts van relatief belang.
Bij hen is er altijd betrokkenheid gebleven op heel de kerk en heel het volk. Het is een soms moeilijk onder woorden te brengen visie op cultuur en samenleving, niet activistisch, niet heel uitgesproken. En daardoor ook niet zo zichtbaar als de gereformeerde of rooms-katholieke stroming. Maar daarom niet minder waardevol.
In Doornenbals tijd vond je die visie nog bij bepaalde predikanten en bij een historicus als C. Gerretson. Het is eigenlijk de denkrichting en mentaliteit van de helaas verdwenen Christelijk-Historische Unie (CHU). Een traditie waar weinig meer van over is. Of het moet zijn bij mensen als ds. H. Klink uit Hoornaar of CDA-Kamerlid E. J. Bilder. Binnen de SGP waart de geest van Doornenbal rond dankzij Menno de Bruyne, die bij wijze van spreken zijn zoon had kunnen zijn. Door mijn boek wil ik die traditie van christelijk-conservatief denken levend proberen te houden.”
Toch was Doornenbal geen lid van de CHU. Hij was volstrekt a-politiek, geen SGP-lid, geen lid van de Gereformeerde Bond.
„Hij was onafhankelijk en een tegenstander van verzuiling. De gereformeerde gezindte van vandaag kan daar mijns inziens belangrijke lessen uit trekken.
In de tijd dat ds. Doornenbal overleed, begon de opbouw van de refozuil. Nu, bijna veertig jaar later, constateren velen, en met recht, dat die zuil mankementen vertoont. We hebben de dijken opgehoogd, in de hoop dat het land daarachter dan automatisch hetzelfde zou blijven. Maar dat is niet gebeurd. In de zuil is veel innerlijke onzekerheid, verkramping en verstarring. Achteraf bezien hadden we het niet moeten zoeken in het optrekken van muren, maar in innerlijke versterking. In feite hebben de hervormden met hun benadering altijd gelijk gehad.”
U bent zelf politiek actief geweest. Doornenbal moest niets van politiek hebben. Welke lessen trekt u op dit punt voor uzelf?
„Door Doornenbal heb ik er nog meer oog voor gekregen dat er dingen zijn die aan de politiek voorafgaan. Maar het blijft mijn overtuiging dat je als christen-conservatief politiek actief moet zijn. Alleen door present te zijn op bepaald podia, zoals de Tweede Kamer, kun je in het culturele debat je mannetje te staan.
Verder heeft deze studie mij bevestigd in de gedachte dat conservatisme in de 21e eeuw een christelijk conservatisme moet zijn. Zonder de ”wetten van het Koninkrijk” kunnen we anno 2009 de democratie in Nederland niet overeind houden. Vroeger meende ik dat seculiere en christelijke conservatieven elkaar gemakkelijk moesten kunnen vinden. Maar in Nederland, anders dan in Amerika, blijkt dat om tal van redenen onmogelijk.
Bovendien wordt steeds duidelijker dat we in een postchristelijke tijd leven, waarin we niet om een expliciete verwijzing naar de waarheid en het belang van de christelijke traditie heen kunnen. Die verwijzing heb ik gegeven en onderbouwd, en dat is in het maatschappelijke en politieke debat mijn laatste verweer.”
Mede n.a.v. ”Als je eenmaal hebt liefgehad”, door Bart Jan Spruyt; uitg. Boekencentrum, Zoetermeer, 2009; ISBN 978 90 239 2411 1; 320 blz.; € 17,90.