Toch dankdag houden
Dankdag voor gewas en arbeid. Jaar in jaar uit is de eerste woensdag in november de dag waarop veel kerkdeuren opengaan om God ootmoedig dank te betuigen voor alle ontvangen zegeningen.
Hoewel nergens in de Bijbel een vaste dag wordt voorgeschreven om dankdag te houden, is het wel een Bijbels gebod om de Heere te erkennen voor al het goede dat Hij de schepselen schenkt.In het algemeen heerst de mening dat het houden van dankdagen in tijden van voorspoed meer voor de hand ligt dan wanneer het allemaal tegenzit. Je zult maar als jongere gezakt zijn voor je examen, of als vader van een kinderrijk gezin je baan zijn kwijtgeraakt, of als ondernemer je zaak failliet hebben zien gaan. Je zult maar als ouder moeten toekijken hoe je kind bewust het verkeerde pad opgaat, of als vrouw of man in de steek gelaten door de ander, of als weduwe of weduwnaar zijn achtergebleven. Het zal je maar gebeuren dat er in de achterliggende maanden een ernstige ziekte bij je is ontdekt en de artsen weinig hoop kunnen bieden. Hoe uitzichtloos kan het zijn als de behandelaars aangeven dat de weg uit het dal van depressiviteit nog ontzettend lang zal zijn en er geen garantie gegeven kan worden of je ooit van je psychische klachten afkomt. Dan mag dankdag een goede traditie zijn, maar wordt het menselijk gezien wel moeilijk, zo niet onmogelijk.
Wie mensen in moeilijke omstandigheden met nadruk wijst op de plicht om ondanks dat alles toch dankdag te houden, zal eerder het tegendeel bereiken. Zeker als er weinig oog is voor de worsteling die mensen in nood kunnen doormaken. Zo’n oproep kan dan verzet, verontwaardiging en verdriet oproepen.
Het is beslist waar dat op ieder mens de plicht rust om God in en voor alles te danken. Immers, de Heere is de Schenker van alle goeds dat mensen onverdiend krijgen. Dat gebod moet dus ook zeker in gehoorzaamheid opgevolgd worden.
Tegelijk gaat het erom dat die dank van harte wordt betoond. Wanneer mensen zich uiterlijk aan het gebod onderwerpen maar innerlijk vol wrok jegens God zitten, wordt er tijdens de kerkdiensten geen dankoffer gebracht maar oorlog gevoerd. Men verzet zich dan tegen het bestuur van God. Hij doet het in onze menselijke ogen totaal verkeerd.
Het is niet alleen weinig begripvol maar ook verwaand wanneer mensen hun naasten die deze innerlijke worsteling meemaken, vermanen om toch vooral dankbaar te zijn. Weliswaar hebben zij het gelijk aan hun kant. Dat is zeker. Maar ze proeven niet de diepte van de vertwijfeling die allerlei tegenspoed kan teweegbrengen.
De profeet Habakuk heeft in zijn boek zeker oog voor die worstelingen. In zijn gebed memoreert hij de slagen die hem zijn toegebracht. Ze doen pijn. En toch, ondanks de lege stal, de vijgenboom die geen vruchten geeft, verheugde hij zich in de Heere Zijn God. Dat lijkt onmogelijk. Maar de profeet zat niet te treuren om het gemis van de gaven, hij vond rust in de Heere zelf. Eeuwen later schreef Augustinus: Ons hart is onrustig tot het rust vindt in U, o mijn God. Dan is dankdag houden mogelijk.