Slachtoffers en de herinnering
Jan-Kees Karels „Het is gewoon krankzinnig. We zijn helemaal niet failliet, we zijn kapotgemaakt.” Die woorden vielen afgelopen week te beluisteren uit de mond van DSB-topman Dirk Scheringa, kort nadat zijn bank failliet was verklaard.
Met deze formulering manoeuvreerde hij zich in de rol van het slachtoffer. Met die rol is iets bijzonders aan de hand. Het slachtoffer is niet verantwoordelijk, het ondergaat de (mis)daden die anderen hem aandoen. Het slachtoffer is een lijdend voorwerp, een object. Het is niet in staat zelf actief de loop van de gebeurtenissen te veranderen.Spreken over slachtoffers en daders heeft problematische kanten. In het juist verschenen boek ”Een nieuw verleden” (uitg. Buijten & Schipperheijn, Amsterdam, 2009), geschreven door Miroslav Volf, komt de relatie tussen slachtoffer en dader uitvoerig aan bod. Miroslav Volf is directeur van het Yale Center for Faith and Culture en hoogleraar aan Yale University. Het is niet niks als je levenswerk voor je ogen instort, zoals bij Dirk Scheringa, maar de slachtoffers waarover Volf spreekt zijn van veel ernstiger aard. Aan de basis van Volfs boek ligt de worsteling met zijn eigen verleden in het communistische Joegoslavië. Maandenlang onderging hij verhoren als was hij een staatsgevaarlijk persoon.
Volf is „tot in het diepst van zijn ziel geschokt” als hij nu de foto’s van mishandelde gevangenen in Abu Ghraib, in Irak, ziet. „Ik weet nog precies waar ik was toen ik voor het eerst dat beeld zag van iemand met een kap over zijn hoofd en elektriciteitsdraden aan zijn lijf, die daar hulpeloos stond, met uitgestrekte armen. Het zag eruit als een hedendaagse kruisiging.”
Hij stelt de vraag welke rol herinneringen aan misdaden en mishandelingen in de toekomst kunnen spelen bij het voorkomen ervan. In onze tijd worden we aangespoord oorlogsleed te herdenken: genociden, terroristische aanslagen, ernstig persoonlijk onrecht.
Voorstanders van herinneren wijzen op de plicht om onrecht te gedenken. Vergeten is immers verraad plegen aan mensen die onrecht is aangedaan. Herinneringen aan dit onrecht kunnen een voorbeeldfunctie vervullen in de toekomst, ze kunnen helpen een les uit het verleden te trekken.
Toch waarschuwt Volf voor dit soort voorbeeldherinneringen. Ze kunnen namelijk ook een gevaarlijke rol spelen, vooral als het onderscheid tussen dader en slachtoffer in het geding is.
In veel conflicten ligt dit onderscheid niet helder, bijvoorbeeld tussen Bosniërs, Kroaten en Serviërs in het voormalige Joegoslavië, of tussen Joden en Palestijnen in Israël.
Het is dan moeilijk om „een moreel verhaal te vertellen”, zodat de „voorbeeldfunctie” van herinneringen aan eerder onrecht „stuurloos” wordt. „Als je niet hebt kunnen onderscheiden wie er onrecht heeft begaan en wie daaronder geleden heeft, kan enkel de herinnering aan het onrecht maar weinig helpen om een hedendaags onrecht dat er ogenschijnlijk op lijkt, tegen te gaan. (…) Het gevecht tegen onrecht zal het probleem eerder vergroten als dat gevecht niet rechtvaardig gevoerd wordt. Er bestaat een mogelijkheid dat men onrechtvaardige middelen gebruikt in de strijd om recht te doen.”
In zijn boek bepleit Volf een „kader om te herinneren.” Hij maakt daarbij gebruik van de twee belangrijkste gebeurtenissen uit de joods-christelijke traditie: de uittocht van Israël uit Egypte en de dood en opstanding van Christus. „De herinneringen aan deze cruciale gebeurtenissen uit de heilige geschiedenis zouden moeten dienen als een allesomvattend kader voor het herinneren van onrecht in ons leven van alledag.”
Reageren aan scribent? beeldenstorm@refdag.nl.