Meedoen in Babylon, maar dat niet normaal vinden
Beurzen die omlaag en omhoog schieten, banken die in nood verkeren of zelfs omvallen, bedrijven die diep in de rode cijfers duiken of juist weer opveren, consumentenvertrouwen dat daalt of misschien toch weer iets toeneemt – er gaat geen dag voorbij of de media brengen dit soort berichten. In deze tijden van crisis wordt iedere rimpeling in de economische vijver meteen geregistreerd en uitvergroot.
Het laat zich gemakkelijk verklaren. Als de economie stagneert, voelen we dat allemaal. Onze inkomsten nemen af en in het ergste geval komen we bij de Voedselbank terecht. Geen wonder dat de economische toestand in het brandpunt van de belangstelling staat.Tegelijk kan het geen kwaad om de vraag te stellen of het wel zo logisch is dat christenen daarin volledig meegaan. Prof. dr. Johan Graafland maakte daarover in Terdege van vorige week een aantal behartigenswaardige opmerkingen. Hij pleit voor een eigen, op de Bijbel geënte visie.
Iemand die daar al eens een aanzet toe heeft gegeven, is de Hattemse cultuurfilosoof dr. F. de Graaff. Je komt zijn naam eigenlijk niet vaak meer tegen en dat is jammer. Wat hij heeft nagelaten, gaat ergens over. In de loop der jaren ben ik overal mensen tegengekomen die dat ook al heel lang vinden. Het bijzondere is dat ze zich in allerlei kringen bevinden. Van evangelisch tot zeer bevindelijk-gereformeerd.
Eentje wil ik nu alvast wel noemen. Dat was mr. L. J. M. Hage, oud-docent van de Driestar en schoonzoon van de bekende ds. G. H. Kersten. Een denker van formaat. Hij vond De Graaff „een fijnproever”, „iemand die het diabolische (duivelse, JvK) van deze tijd als weinig anderen doorziet”, zo liet hij me eens weten.
De Graaff studeerde theologie en was onder andere predikant in Rotterdam en Hattem. In laatstgenoemde plaats kochten vrienden voor hem de pastorie, de Gaedsberg (Godsberg). Zodoende kon hij er na zijn emeritaat blijven wonen. De Graaff overleed in 1993 op 75-jarige leeftijd. Hij behoorde tot de confessionele richting in de Hervormde Kerk.
Aan afnemers had hij als predikant geen gebrek. In zijn hoogtijdagen zaten er in Rotterdam wel 1500 mensen in de kerk. Zijn luisteraars kwamen dan ook van heinde en verre om hem te horen.
Zijn bekendste boek, ”Als goden sterven”, heeft als uitgangspunt Psalm 82. De Graaff vond daarin een geheim dat hij meende te kunnen ontrafelen. De psalm gaat over goden die zich vergrepen hebben. Daarom zullen ze sterven als een mens. Het is de straf voor hun ongehoorzaamheid.
De kanttekeningen zeggen dat met goden gedoeld wordt op rechters. Zij hebben gesold met het recht en dat rekent God hun zwaar aan. Dat zou de uitleg van deze psalm zijn. Maar De Graaff kan daarin niet meegaan. Hij wijst erop dat de goden volgens de psalm zullen sterven. Dat is hun vonnis. Zouden zij (de goden) zich beter van hun taak hebben gekweten, dan zouden ze dus niet aan de dood onderworpen zijn geweest. Dat kan, aldus De Graaff, nooit op toenmalige rechters van toepassing zijn geweest want die waren net zo sterfelijk als iedereen.
De Graaff houdt het erop dat de goden uit deze psalm echt hebben bestaan. Ze waren ”tussenwezens” die de hun opgelegde grenzen overschreden hebben en daarom zijn ze geëindigd als mensen. Een nogal speculatieve exegese die niet wegneemt dat De Graaff een punt had. Psalm 82 bevat een mysterie dat de knapste uitleggers voor grote raadsels stelt.
Hoewel zijn theorie over de tussenwezens aanvechtbaar is, zet dat niet meteen het hele gedachtegoed van De Graaff op losse schroeven. De rode lijn in zijn denken is dat de mensheid pijlsnel op de afgrond afkoerst doordat ze de toevlucht heeft genomen tot de techniek. Daarmee hebben wij mensen de maat die ons door God is opgelegd, overschreden. We denken dat de techniek een zegen is maar in werkelijkheid is ze een vloek die ons uiteindelijk in het verderf zal storten. De techniek zal volgens De Graaff onbeheersbaar blijken. De oude Grieken hadden dat al vroeg door. Er zijn sterke aanwijzingen dat zij wisten hoe je stoom kon omzetten in kracht, maar intuïtief moeten ze hebben aangevoeld dat de consequentie van deze ontwikkeling bedreigend voor de mensheid zou kunnen zijn. Daarom lieten ze de toepassing rusten.
De moderne mens lacht om de benepen reserves van de oude Grieken en denkt het leven in al zijn facetten te kunnen (gaan) beheersen. De uitloper van deze ontwikkeling is volgens De Graaff de computer. Toen hij daarover schreef was dat nog een uit zijn voegen gebarsten rekenmachine, maar hij voorspelde dat het apparaat steeds intelligenter zou worden en om die reden ons leven en ons bestel zou gaan domineren. De Graaf zag de perfectionering van de techniek als de laatste zet van de hinderaar (satan) in een ultieme poging God schaakmat te zetten.
Zijn critici hebben hem verweten dat hij de techniek lijkt te beschouwen als een autonoom monster dat buiten toedoen van de mens een eigen weg gaat. De Graaff ontkende dat overigens. Het is volgens hem inderdaad de mens die aan de knoppen draait, maar de techniek heeft zo’n verleidelijk gezicht dat de demonische kant daardoor gemakkelijk over het hoofd wordt gezien of op de koop toe wordt genomen.
Moeten christenen zich dan maar terugtrekken in een reservaat en een gemeenschap vormen zoals de amish in Amerika hebben gedaan? Nee, daar zag hij helemaal niets in. Het zich krampachtig afsluiten van de buitenwereld kon volgens hem niet de bedoeling zijn. Wel bepleitte hij een leven zoals Daniël in Babylon: meedoen maar wel afstand nemen. Integreren en toch apart te staan. Babylon was en bleef een verbanningsoord. Vandaar dat Daniël dagelijks bad met open vensters naar Jeruzalem.
Zo zouden volgens De Graaff ook christenen in deze wereld moeten staan. Wel deelnemen aan het bestel, maar dat nooit normaal gaan vinden omdat het systeem God-loos is.
Dat is in een notendop de visie van De Graaff op de moderne cultuur. Welke rol daarin de economie speelt, houdt u nog tegoed, evenals een zinderend conflict dat zich in de jaren negentig rondom zijn cultuurvisie afspeelde.