Binnenland

Illusies ontnemen, feiten opsporen

Hij voerde talrijke vraaggesprekken met de hoofdrol­spelers in het Midden-Oostenconflict en had jarenlang een vriendschappelijke omgang met de Israëlische premiers Golda Meir en Yitschak Shamir. Hun realisme en door­tastende manier van optreden spraken hem aan, bovenal was hij onder de indruk van hun inzet voor een Joodse staat met een sterke, een­duidige identiteit. Verwatering van het Jodendom is voor G. Ph. Mok (72), journalist en opiniemaker, een schrikbeeld. „Mijn sympathie voor de orthodoxie groeit naarmate de wereld om mij heen er zich tegen afzet.”

Ben Tramper
23 October 2009 11:43Gewijzigd op 14 November 2020 08:58
Opiniemaker G. Ph. Mok (72): „Ik ken de Joodse verwachting over de komst van de Messias. Zou ik dat mogen beleven, dan zou dat een aangename verrassing zijn.” Foto RD, Anton Dommerholt
Opiniemaker G. Ph. Mok (72): „Ik ken de Joodse verwachting over de komst van de Messias. Zou ik dat mogen beleven, dan zou dat een aangename verrassing zijn.” Foto RD, Anton Dommerholt

Eens per jaar, op 4 mei, brengt G. Ph. Mok een bezoek aan zijn ouderlijk huis. Eerst woont hij de herdenkingsbijeenkomst bij in de Hollandsche Schouwburg, de plaats waar tijdens de Tweede Wereldoorlog tienduizenden Joden uit Amsterdam bijeen werden gebracht voor deportatie naar de vernietigingskampen van de nazi’s. Daarna rijdt hij, nadat hij vrouw en kinderen heeft afgezet bij zijn herenhuis aan de Amsterdamse grachtengordel, naar de Transvaalbuurt voor een moment van stilte bij het pand waar zijn ouders woonden totdat zij in oktober 1942 werden opgepakt.Welke richting gaan uw gedachten in zulke ogenblikken op?

„Ik zie mijn ouders voor ogen, zoals ik hen elke dag nog voor ogen zie. Als ik voor hun huis sta, doe ik wat de Thora voorschrijft: eer je vader en je moeder. Volgens een oud Joods gezegde sterft een mens tweemaal: de eerste keer als hij zijn laatste adem uitblaast, de tweede keer als hij wordt vergeten.”

Hoe herinnert u zich uw ouders?

Mok staat op van de bank in de woonkamer van zijn huis aan het Amsterdamse Singel. Hij wijst naar de huwelijksfoto van zijn ouders, een van de weinige tastbare beelden die hij aan zijn vader en moeder heeft overgehouden. „Ik kom uit een fijn, warm gezin”, zegt hij. „Mijn vader maakte met mij sneeuwpoppen in de tuin, hij rende achter mij aan als ik op een fietsje door de straat reed. Bij ons thuis woonde een zuster van mijn moeder en een grootmoeder. Aan de overkant woonde mijn overgrootvader, Levie Peereboom, die zo blij was met mijn geboorte dat hij een advertentie plaatste in het Nieuw Israelietisch Weekblad. Ik kon in de buurt geen vijf minuten lopen of ik kwam familie tegen. Die ben ik in haar geheel kwijtgeraakt.”

U bent aan deportatie naar Auschwitz ontsnapt. Hoe ging dat in zijn werk?

„Mijn grootmoeder en tante waren door de Duitsers op transport gezet, met hulp van Nederlandse politiemannen. Ons gezin zou spoedig volgen. Omdat de treinen vol waren, mochten wij de Hollandsche Schouwburg verlaten en naar huis. Een kennis van mijn oudtante, mevrouw Molenaar uit Hoorn, kwam langs. Zij had al twaalf onderduikers in huis, maar zei tegen mijn vader: „Geef dat kind maar mee.” Mijn ouders bleven, ze waren drukbezet met hun groente- en fruitwinkel. Enkele dagen later zijn ze weggehaald. Zij keerden nooit meer terug.”

Wat staat u bij van het laatste afscheid?

„Ik kan er een bijzondere anekdote over vertellen. Toen mijn spullen in een koffertje werden ingepakt, haalde ik uit het dressoir de badkleding van mijn moeder tevoorschijn. Die moest ook mee. Als ze mij zou opzoeken, zouden we samen gaan zwemmen.”

Ontroerend.

„Dat was het ook. Ik werd naar Hoorn gelokt met de belofte dat ik daar een konijntje zou krijgen. Op weg naar het Centraal Station zei ik tegen vrouw Molenaar: „Maar Joden mogen toch niet in de tram?” Gelukkig reageerde niemand op mijn vraag.”

Wat moet er door uw ouders zijn heengegaan toen ze in zulke omstandigheden u met een vage kennis meegaven?

„Veel mensen hebben na de oorlog gezegd dat zij zich door hun vader of moeder in de steek gelaten voelden. Dat heb ik nooit gehad. Integendeel, wat zij deden beschouw ik als een heldendaad die zijn weerga niet kent: zij hebben op deze manier mijn leven gered.

Het is niet te zeggen wat mijn vader en moeder hebben doorstaan. Ik was hun enig kind. Ik herinner me nog dat mijn grootmoeder me in de Hollandsche Schouwburg op schoot nam en kort voor haar vertrek huilend zei: „Moet ik dit kind missen?” Dat gevoel, die liefde, de verbondenheid – dat hebben mijn ouders ook gehad. Ze wilden mij niet kwijt, maar het moest.”

Hij staat opnieuw op en gaat op zoek naar enkele foto’s, ondertussen verhalend over de reeks onderduikadressen waar hij tijdens de oorlog was en over het verblijf bij een familie in Bilthoven die hem naar de Kees Boekeschool liet gaan.

Wijzend naar een zwart-witplaatje: „Kijk, dit ben ik. Enig idee wie deze jongedame is?”

De koningin?

„Juist. Samen met een groepje Joodse kinderen kwam ik in de klas waarvan Beatrix ook deel uitmaakte.”

Herinnert u zich haar nog?

„Ik vond haar een eigenwijs meisje. Kinderen moesten op school allerlei klusjes opknappen. Zij wilde nooit meedoen. Later heeft zij zich ontwikkeld tot een hartelijke en gastvrije vrouw. Enkele jaren geleden heb ik bij haar geluncht ter gelegenheid van het vertrek van de Israëlische ambassadeur.”

U bent de enige van uw familie die de Holocaust overleefde. Wanneer werd voor u duidelijk dat u uw ouders nooit meer zou ontmoeten?

„Vrij snel na de oorlog wist ik dat mijn ouders niet meer leefden. Toch bleef lange tijd in mijn hart de hoop leven dat er een dag zou aanbreken waarop ik hen weer zou zien. Als ik vanuit het Joods kinder­tehuis in Laren met de bus naar de hbs in Amsterdam reed en we kwamen door de wijk waar we hadden gewoond, keek ik altijd oplettend uit het raam: zag ik hen niet ergens lopen?

Je bent er wanhopig van, je blijft er wanhopig van. Verwerking bestaat niet, je leert ermee te leven. Het is een permanente rouw die tot het einde zal duren. Je moet de kracht vinden om verder te gaan. Die vind ik zelf in het feit dat mijn ouders, in lijn met het Joodse denken, het behoud van mijn leven op het oog hebben gehad. Zij hebben mij daarmee een opdracht meegegeven.”

U ziet zichzelf als een man met een missie?

„Zeker. Ik wil feiten opzoeken en mensen doordringen van de werkelijkheid. Je kunt mensen duizend illusies geven, maar wat zij nodig hebben, is een duidelijk zicht op wat zich afspeelt in de samenleving.”

Waarom is dat zo belangrijk?

„Mijn ouders waren zo realistisch dat ze mij afstonden. Voor zover dat mogelijk was hadden zij in de gaten wat er speelde. Als je niet weet wat er gebeurt en geen oog hebt voor eventuele bedreigingen, kun je geen maat­regelen nemen. Dan ontbeer je bescherming.”

Wat betekent uw Joodse afkomst voor u?

„Alles. Het Jodendom is mijn identiteit, mijn wezen. Nu ik ouder word, denk ik meer na over het fenomeen godsdienst. Het wordt mij duidelijk dat het Jodendom mijn godsdienst is, hoewel ik er in de praktijk niet veel handen en voeten aan geef. Mijn sympathie voor de orthodoxie groeit naarmate de wereld om mij heen zich ertegen afzet. Uitbanning van het orthodoxe Jodendom is een vorm van antisemitisme waaraan nooit en te nimmer mag worden toegegeven.”

Zijn er in de orthodoxie zelf ook elementen die u meer zijn gaan bekoren?

„Ik zie dat orthodoxe mensen heel integer en vanuit oprechte bedoelingen in het leven staan. Zij zijn overtuigd van hun opdracht om het Jodendom zowel bij de leer als het leven te bewaren. Daar heb ik grote waardering voor. Het Jodendom moet niet verwateren. De orthodoxe gelovigen geven een impuls aan de identiteit van het Joodse volk.”

Veel Joden die vrij soepel met de geboden van de Thora omgaan, zeggen dat hun orthodoxe volks­genoten het beter doen.

„Dat vind ik ook.”

Dan is de vraag…

„…waarom ik dat zelf niet doe? Ja kijk, dat zijn de consequenties van beslissingen uit jongere jaren. Ik ben getrouwd met een heel lieve vrouw. Joods is ze niet. Daarom kan ik moeilijk van haar eisen dat ze haar leven stipt volgens de Thora inricht.”

Zegt u daarmee: In mijn hart ben ik een orthodox man?

„Ja, daar komt het wel op neer.”

Na enige stilte: „Ik heb lang geworsteld met de vraag: Waarom Auschwitz? Hoe kan God, als Hij bestaat, dat accepteren? In de loop der jaren heb ik geleerd dat je daar geen antwoord op moet verwachten. De Eeuwige is niet verplicht uit te leggen wat Hij weet. Zo eenvoudig is het.

Het geloof geeft hoop. Het geeft houvast voor de toekomst, maar ook naar het verleden. Ik heb een contract gevonden van een verre voorvader die zich in 1630 in Amsterdam vestigde. Hij verkocht zijn schoonzoon twee kostbare zitplaatsen in de Asjkenazische synagoge bij het Waterlooplein in ruil voor levenslang levensonderhoud. Zoiets spreekt mij aan.”

Uiteindelijk gaat de lijn terug naar Abraham, Izak en Jakob, het verkoren volk.

„Noem het maar zo. Ik weet ook dat er christenen zijn die spreken over het verloren volk. Dat vind ik blasfemisch. Alsof de status van het Joodse volk zou zijn overgegaan op een kerkelijke groepering. Dat te denken is minachting voor God.”

U kwam in 1969 als journalist in dienst van Elsevier Magazine. U hebt de meeste premiers van Israël meer dan eens geïnterviewd. Wie maakte op u de meeste indruk?

„In de eerste plaats Golda Meir, die begin jaren zeventig op het politieke toneel verscheen. En in de tweede plaats Yitschak Shamir. Ik heb hem dertien keer geïnterviewd. Ik herinner me dat hij bij een begroeting zei: „O, ben je daar alweer?” Shamir was gewoon een fijne kerel: consistent, realistisch, een man met een sterke gedrevenheid om het land Israël te zien als het land van de Joden.”

Hoe is het om contact te hebben met mensen van dit niveau?

„Maar luister, dat hoort bij mijn vak.”

Geen spanningen?

„Welnee. Ik ben nooit iemand geweest die tegen anderen opkijkt. Het punt is dat je op een gegeven moment niet minder van onderwerpen afweet dan de mensen die je interviewt. Goede kennis zorgt ervoor dat je op voet van gelijkheid staat.

Golda Meir was een buitengewoon moedige, realistische, integere vrouw. Een warme persoonlijkheid met grootmoederlijke trekken. Zij was zeer socialistisch ingesteld, heel anders dan mensen die zich in onze samenleving vandaag de dag socialist noemen.”

Wat is haar grootste verdienste geweest voor Israël?

„Golda formuleerde de dingen zo dat iedereen het begreep. Over stenengooiende Arabische kinderen zei ze: „Niet de kinderen, maar hun ouders moeten zich schamen. Zij moeten ervoor zorgen dat hun kinderen naar school gaan.”

Golda heeft Israël tegenover de buitenwereld altijd gepresenteerd als een land dat in een conflict met de vijand bij zijn humane zelf bleef. Het is bijzonder om te zien dat de Israëlische regering nu precies hetzelfde probeert te doen, nu het land van alle kanten wordt beticht van misdaden tijdens de oorlog in Gaza. En dat terwijl Israël zich juist buitengewoon netjes heeft opgesteld, wat onlangs door de Britse officier en terreurexpert kolonel Richard Kemp uitvoerig is bevestigd.”

U mengt zich met uw volle gewicht in het Nederlandse debat over het Midden-Oosten. Is de discussie niet al te emotioneel geladen?

„Ik vind het debat beneden alle peil. Veel van de personen die zich ermee bemoeien, weten niets van het conflict af en zijn ronduit antisemitisch. Onlangs werd ik gebeld door een omroep met de vraag of ik in gesprek wilde met Gretta Duisenberg. Ik vroeg: Houdt dat in dat ik met haar om de tafel moet zitten? Toen het antwoord bevestigend was, zei ik: Nee dank je. Waarom niet? Golda Meir zei altijd: Ik ga niet discussiëren als mijn bestaan niet wordt erkend. Zo is het.”

Duisenberg en ook oud-premier Dries van Agt zeggen op te komen voor de Palestijnen.

„Het probleem is: Palestijnen bestaan helemaal niet.”

Maar…

„Nee, niet maar, ja! Het gaat om Arabieren die zich vanaf 1965 Palestijnen zijn gaan noemen en die voor die tijd diep beledigd waren als je hen zo aansprak.”

Volgens Van Agt wordt het Palestijnse volk onrecht aangedaan.

„Van Agt is zo’n klein mannetje, ik voel niet de minste behoefte aandacht aan hem te besteden. Hij kent de feiten niet.”

Op welk moment in de achterliggende jaren heeft u de meeste hoop op vrede gehad?

„Dat was in de tijd voorafgaand aan de Camp David-akkoorden in 1978. Egypte en Israël sloten vrede. Ik zat in het vliegtuig waarmee premier Menachem Begin naar Caïro vloog om het verdrag te ondertekenen. Mijn hoop werd de grond ingeboord toen ik zag in welke uniformen de militairen waren gestoken die Begin opwachtten en parades uitvoerden: naar de snit van de nazi’s. Ik heb er foto’s van, ik kan ze u laten zien.

Natuurlijk heeft Begin dat ook gezien. De man was niet op zijn achterhoofd gevallen. Hij wist wat ik toen begreep: de Egyptenaren willen slechts vrede om Israël te verzwakken. Vergeet nooit wat Yasser Arafat zei na het sluiten van Osloakkoorden: zoals Mohammed vrede sloot met de stam Koresh in Mekka, zo sluit ik vrede met Israël. Mohammed wachtte zijn kans af. Toen de stam was verzwakt, heeft hij hem alsnog omgebracht.”

Orthodoxe Joden geloven dat vrede in het Midden-Oosten slechts mogelijk is als de Messias komt. Hoopt u het mee te maken?

„Ik ken de verwachting en ik hoop dat die uitkomt, omdat dat goed zal zijn voor mijn kinderen en kleinkinderen. Maar vooralsnog blijf ik dicht bij mijn journalistieke hart en ben ik sceptisch over de gedachte dat er binnenkort vrede zal zijn tussen Israël en de volkeren. Zou ik dat wel mogen beleven, dan zou dat –om de beroemde Joodse pianist Arthur Rubinstein te parafraseren– voor mij een aangename verrassing zijn.”


Levensloop

Gerrit Philip Mok werd geboren op 5 mei 1937 in Amsterdam in een Joods gezin. Zijn ouders werden in oktober 1942 opgepakt en naar de vernietigings­kampen van de nazi’s afgevoerd. Kort voor hun wegvoering hadden zij Gerry Mok op een onderduikadres laten onderbrengen.

Na de oorlog kwam Mok als oorlogswees terecht in een Joods kinderhuis in Laren. Hij volgde onderwijs op de Joodsche HBS in Amsterdam. Hij studeerde kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en de Hebreeuwse Universiteit te Jeruzalem.

Van 1958 tot 1969 werkte Mok als documentalist bij achtereenvolgens Het Parool en De Telegraaf. In 1969 trad hij in dienst van Elsevier, waar hij tot 1984 chef van de redactie buitenland en van 1984 tot zijn pensionering in 1996 commentator buitenland was. Sinds 1973 is hij columnist van het Nieuw Israelietisch Weekblad.

De opiniemaker, wiens politieke standpunten in de orthodox-Joodse gemeenschap in Nederland veel bijval krijgen, is gehuwd, vader van een dochter en grootvader van een kleinkind.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer