Evangelie kan geen verlengstuk van zelfzucht zijn
Van journalist Tjerk de Reus verscheen in september ”De balans van Bovenberg. Economie en geloof in crisistijd”. Het boek biedt een interview met mijn collega prof. dr. Lans Bovenberg. Bovenberg weet op een boeiende manier geloof en economie met elkaar te verbinden. Toch hebben sommige christenen moeite om zich hier in te herkennen. Waarom?
Als illustratie daarvoor haak ik aan bij hoofdstuk 4 van het boek, dat een preek van Lans Bovenberg voor zijn Jeftagemeente in Breda beschrijft. De preek begint met een verhaal van een consument. De consument is Lans Bovenberg zelf, die als een echte homo economicus tijdens een receptie ervoor zorgt dat hij zo goed mogelijk aan zijn trekken komt.Het verhaal krijgt een draai als de gastheer hem belooft dat hij na de receptie dozen vol lekkernijen mee mag nemen. Dat vooruitzicht leidt plotsklaps tot verzadiging, waarna Bovenberg zich op de mensen in plaats van de lekkernijen kan gaan richten. Dit lijkt op een toepassing van de zogenaamde tweede wet van Gossen, waarbij de extra bijdrage aan het nut daalt als de consumptie van een bepaald goed toeneemt.
Verandering
Lans Bovenberg gebruikt dit verhaal om te laten zien hoe Gods liefde iemand kan veranderen van een inhalig persoon in iemand die aandacht krijgt voor anderen door hem te overladen met genade. Hij brengt hiermee zelf in praktijk wat hij als taak van de prediker ziet: moderne gelijkenissen vertellen die de Bijbelse boodschap overbrengen. Inhalige personen komen ook in de Bijbelse gelijkenissen voor. Maar waar ik mee blijf zitten is de reactie van de gastheer. Het cadeau dat de gastheer in de gelijkenis aanbiedt, is immers precies datgene wat de gast vanuit zijn egoïstische genotzucht wil hebben. Dat roept de vraag op of God inderdaad de mens voor Zich wint door tegemoet te komen aan zijn gulzigheid en of mensen pas ten goede veranderen als aan hun behoeften is voldaan.
Dit is een gedachte die inderdaad niet vreemd is in de economische literatuur. John Maynard Keynes hield het er bijvoorbeeld op dat de klassieke deugden (waaronder vrijgevigheid) pas werkelijk tot ontwikkeling zouden kunnen komen als de economische groei een dermate hoge welvaart heeft gegenereerd dat het probleem van de schaarste voorgoed zou zijn opgelost. Ook de hedendaagse econoom-filosoof Deirdre McCloskey gelooft dat de welvaart die de markteconomie genereert mensen op den duur vrijgevig zal maken. Werkt God dan ook op deze manier? Ja en nee. Ja, het Evangelie leert ons inderdaad dat wij mensen leren liefhebben als wij de liefde van God ervaren hebben. Maar ook nee. God verandert ons niet door eerst in onze zelfzuchtige behoeften te voorzien. Het Evangelie ontmaskert juist die behoeften als zondig. Gods Geest laat ons zien waarin wij verkeerd bezig zijn. Pas als wij onze zonden inzien, kunnen wij de betekenis van de vergeving begrijpen en worden wij aangegrepen door dankbaarheid die motiveert tot verandering.
Vrijgevigheid die haar basis vindt in bevrediging van onze eigen behoeften is geen echte vrijgevigheid. Wat blijft er over van de vrijgevigheid van Keynes en McCloskey als de welvaart terugvalt? Wat blijft er over van de christelijke vrijgevigheid als (economische) rampspoed het leven van een individuele christen treft en zijn geloof gebaseerd is op het idee dat God in alle wensen voorziet? Het beeld van de vrijgevigheid dat Jezus geeft is eerder tegenovergesteld, namelijk dat van een arme weduwe die bijna alles geeft van wat zij heeft. Dat is ware vrijgevigheid – dat wij een offer willen brengen, ook als dat een zware wissel trekt op de vervulling van onze eigen materiële behoeften.
Cadeau
Nu laat Bovenberg in het boek zien dat hij met het cadeau van de gastheer geen materiële overvloed bedoelt, maar juist geestelijk heil. Het cadeau van de gastheer staat uiteindelijk voor God Zelf. Dat cadeau verandert mensen. Want als mensen Gods Geest ontvangen, gaat God met hen aan het werk en maakt hen tot dienaren van anderen. Met deze boodschap ben ik het helemaal eens. Maar dat is niet de strekking van de gelijkenis. Want hoewel de gastheer liefde betoont door een hele doos lekkernijen mee te geven, laat hij de inhaligheid en de zonde onbekritiseerd.
In een meer Bijbels-reformatorische variant van de gelijkenis zou het verhaal daarom wellicht iets anders gaan. „Juist op het moment dat Graafland het laatste gebakje van de schotel wil pakken, wil ook de gastheer toetasten, maar uit beleefdheid laat hij Graafland voorgaan. Op dat moment zegt een andere gast: maar die Graafland heeft al heel die schaal met gebakjes opgegeten! En terwijl Graafland het schaamrood naar de kaken stijgt, antwoordt de gastheer: Dat is mijn schuld want ik had tegen Johan gezegd dat die schaal voor hem was.” In deze gelijkenis toont de gastheer zijn liefde door de schuld op zich te nemen. Tegelijkertijd windt het verhaal er geen doekjes om dat de inhaligheid van de gast niet in de haak is. Dat is een behoeftekritiek die wij ook terugvinden in de Bijbel.
De auteur is hoogleraar economie, onderneming en ethiek aan de Universiteit van Tilburg. Reageren aan scribent?goedbekeken@refdag.nl.